1. Kemphaan
    (01 april 2023)
  2. Monotoontje - deel 2
    (13 juni 2020)
  3. Monotoontje - deel 1
    (06 juni 2020)
  4. Wat doen we met de Chinees
    (22 februari 2020)
Kemphaan
leestijd: 6 min

Mijn schoonmoeder behield heel lang, tot ver in haar tachtigste, haar blonde haar. Dat had ze nog steeds toen we haar uit het verzorgingshuis haalden voor een uitstapje. Het bleek de laatste keer te zijn dat we zoiets deden, maar dat hadden we toen natuurlijk niet door. De verzorgsters stonden vrolijk lachend klaar met de rolstoel, waarin Moeder wat onrustig om zich heen keek. Haar blonde vlecht lag weldadig over haar schouder.

'Mam, we gaan een ijsje eten op De Kemphaan', zei mijn vrouw, 'en daarna maken we een wandeling in een prachtig natuurgebied'.
'We kunnen toch ook gewoon op mijn kamer theedrinken?', zei mijn schoonmoeder.
Aan de kopjes waaruit we moesten drinken kleefden altijd kleine versteende stukjes voedsel, harde pulkjes van iets wat ooit zacht was geweest, dat uit een mond kwam en onverwijderbaar was.

'Even weg uit dat benauwde verzorgingshuis, hè mam?', zei mijn vrouw, toen we mijn schoonmoeder eindelijk in de auto hadden weten te proppen en we eenmaal onderweg waren. 'Even wat anders om naar te kijken.'
Mijn schoonmoeder keek niet naar buiten.
'Hoe lang ben ik nu alweer alleen?', vroeg ze.
'Vijf jaar', berekenden wij.
'Het lijkt wel een eeuwigheid.'

Vlak na de oorlog heeft ze Bertus leren kennen. Zij was tot haar huwelijk onderwijzeres en Bertus leerde voor dominee. Beiden hadden niet voor hun beroep gekozen. In die tijd deed men wat nu eenmaal moest, men deed nooit wat men wilde. De dood van Bertus aanvaardde ze gelaten. Toch beweerde ze de laatste tijd steeds vaker dat een weduwe gemiddeld niet langer dan vier jaar de gestorven echtgenoot overleefde.

'Hoe gaat het met het schrijven?', vroeg ze.
'Goed,' zei ik en ik somde een paar projecten op die ik onder handen had.
'Ik had ook willen schrijven, ik had er wel talent voor, maar geen tijd.'
Dat vertelde ze vaker. Kinderboeken had ze willen schrijven, in de trant van Bruintje Beer of Kabouter Piggelmee.
'Of Tom Poes?', vulde ik aan, als liefhebber van het werk van Marten Toonder.
'O gat nee. Veel te onwerkelijk allemaal.'
'Heeft u het nooit geprobeerd?'
'Jawel, maar ik heb alles weer weggegooid, want als het kerkvolk door zou krijgen dat ik boeken schreef, zou dat voor Bertus heel lastig worden. Eén keer mocht ik op mijn achttiende een verhaaltje voorlezen voor de plaatselijke radio. Ze zeiden allemaal dat ik talent had, maar je weet wat dat betekent als ze dat zeggen tegen een jonge blonde blom van achttien.'

'Kijk hoe het zilverschoon bloeit,' zei mijn vrouw.
Het landschap van de jongste polder leek nog wat verbaasd dat de zee was verdwenen. Er bloeide vooral koolzaad, optimistisch en geel.
'Die polder had er nooit moeten komen,' zei mijn schoonmoeder. 'Ze hebben de visserij de nek omgedraaid.'
'Ben je van plan de hele tijd negatief te blijven?', vroeg mijn vrouw.
'Wat is er negatief aan de waarheid?', zei mijn schoonmoeder.
'Je kunt ook naar de mooie dingen kijken. Kijk nou naar die koolzaadvelden. En de blauwe lucht erboven'
'Ik heb geel altijd de lelijkste kleur gevonden.'
In de verte zinderde een wit.

We reden De Kemphaan op, een jong natuurgebied bij de jonge stad Almere en parkeerden de auto bij het pannenkoekenrestaurant.
'Hier verkopen ze vast ijsjes,' zei mijn vrouw.
'Toch vooral pannenkoeken', zei mijn schoonmoeder.
'Waar pannenkoeken zijn, zijn ook ijsjes,' zei mijn vrouw. 'Eerst eten we een ijsje, daarna maken we een fijne wandeling. De natuur is hier prachtig. Kijk naar die wilgen. En kijk daar, een buizerd.'

Ik haalde de rolstoel uit de achterbak en vouwde die voor haar uit. Mijn schoonmoeder weigerde erin plaats te nemen. Ze zette haar tas in het zitgedeelte en duwde de rolstoel tergend langzaam voor zich uit.
'Straks zijn de pannenkoeken op,' zei mijn vrouw.
'Ik ga geen pannenkoeken eten,' zei ze. 'Ik heb in mijn leven genoeg pannenkoeken gebakken.'
Ze is moeder geweest van vijf kinderen. Ze heeft het fijn gevonden om zwanger te zijn, de rest kon haar gestolen worden. De kinderen kwamen min of meer goed terecht, al hadden ze allemaal te maken met psychische problemen. Mijn vrouw heeft de dans ontsprongen tot ze moest mantelzorgen.

Het pannenkoekenrestaurant was leeg. De zaken gingen niet goed. Het meisje dat ons moest bedienen was een lange tijd bezig met de administratie. Toen ze daarmee klaar was en ik in staat was haar blik te vangen kwam ze naar ons toe en vroeg waarmee ze ons kon helpen.
'Doe maar een pannenkoek,' zei mijn schoonmoeder.
'We willen eigenlijk een ijsje,' verbeterde mijn vrouw.
'Ik wil wel een pilsje,' zei ik.
'We zijn hier voor een ijsje,' zei mijn vrouw.
'Helemaal goed,' zei het meisje. Meisjes in restaurants zeggen altijd 'helemaal goed'.
Mijn schoonmoeder sloeg haar blonde vlecht achterover en likte met brede uithalen van een verbazingwekkend lange tong van haar chocoladeijsje.
Mijn vrouw likte niet, ze nam kleine hapjes en hield ondertussen mijn schoonmoeder scherp in de gaten.
'Als je niet wil dat ik mors, had je niet over ijsjes moeten beginnen,' zei mijn schoonmoeder.
'Ik zei niks,' zei mijn vrouw.
'Het is voor iedereen beter als ik maar snel doodga,' zei mijn schoonmoeder, alsof zij ieders gedachten kon raden.
'Kijk nou eens, wat een mooi gezicht,' zei mijn vrouw, terwijl ze naar buiten wees, 'die meeuwen daar in de lucht'.

Ik excuseerde me en liep naar het toilet. Daar haalde ik uit een speciaal doosje, waar ooit onze trouwringen in hebben gezeten, twee paddenstoelen, die ik met een beetje water doorslikte.

2

Toen ik terugkwam had mijn vrouw al betaald en begaven zij en mijn schoonmoeder zich naar de uitgang. De zon lichtte haar blonde haren majesteitelijk op.
Ze waren aan de verfrissende wandeling in de natuur begonnen.
Over een slootje had een architect een gebogen bruggetje bedacht, zoals in de Amsterdam. Onder dit bruggetje konden schepen noch boten varen. Het boog om puur decoratieve redenen. Voor mijn schoonmoeder was het bijna een onneembare hindernis.
'Ik help u er wel overheen,' zei ik.
'Geen sprake van,' zei mijn schoonmoeder, 'ik kan zelf lopen.'
'Maar mam, je spierziekte', zei mijn vrouw.
'Ik doe het zelf,' herhaalde mijn schoonmoeder, 'ik ben nog niet dood.'

De minieme stappen die mijn schoonmoeder maakte kostten haar evenveel tijd als vroeger vele lichtvoetige kilometers. Mijn vrouw had er al gauw genoeg van en haalde alvast de auto.
'Blijf je zo lang even bij haar?'
Er kan een enorme uitgestrektheid in de tijd zitten. Sommige momenten vliegen voorbij, andere duren een eeuwigheid en vooral die maken van kleine gebeurtenissen ware openbaringen.
'We waren jong in de oorlog,' zei mijn schoonmoeder. 'Bertus moest naar Duitsland om bommen te maken. Hij kreeg haast geen eten. Hij was een menselijk schild in een wapenfabriek, toen die aan het eind van de oorlog door de geallieerden werd gebombardeerd. Had hij moeten overleven? Ik weet het niet. Oud worden is waardeloos. Dat mensen wegvallen is waardeloos, maar oud worden is het ergst. Ik wou dat ik, al was het maar voor even, uit de hel van dit lichaam was bevrijd.'

Ik weet niet precies of ze dat laatste heeft gezegd, in ieder geval verscheen er een duistere wolk boven ons, die de vorm aannam van een geweldige kwal. In plaats van dat het van vorm veranderde, bleek het een wolk te zijn die ademde, en waar bliksems als kleine bloedbanen doorheen flitsten. Daaruit werden we een tentakel gewaar die langzaam maar zeker naar ons reikte.
'Dat ziet er vreemd uit,' zei ik.
'Och,' zei mijn schoonmoeder, die eventjes opkeek van haar tergend trage wandeling, 'opgepikt worden door buitenaards leven is het ergste niet.'

Het volgende moment bevonden we ons in een totaal andere ruimte en tijd. Ik zag doorschijnende octopus-achtige gedaanten hoffelijk om mijn schoonmoeder zweven. Zij leek zich nergens over te verbazen en deelde op een luid piepende toon, die ik nog nooit eerder van haar had gehoord, bevelen en complimenten uit. Voor een deel moest de conversatie ook ultrasoon zijn geweest of gevoerd worden met licht en geur, want ik zag de haar omringende wolkachtige formaties met eerbiedige kreten reageren op onwaarneembare signalen. Het blonde haar van mijn schoonmoeder gloeide, haar huid kreeg een gezonde kleur. Ik werd gedoogd in haar hofhouding en kreeg dezelfde rang als die van de slangen, die een geprivilegieerd bestaan hadden in die wereld, waar geen tijd gold en dus ook geen ambitie. Om eerlijk te zijn had ik het naar mijn zin en ik had een tot afgoderij grenzende bewondering voor mijn schoonmoeder. Ik werd omringd door een bedwelmende vorm van liefde, een liefde die ik ook van binnen voelde en ook ik ervoer voor het eerst wat het was: geluk. En het geluk was, ik kan het niet anders zeggen, normaal.

Wat betreft de tijd, ik had totaal geen idee van tijd, het kon een eeuwigheid zijn maar ook een fractie van een seconde. Het deed er niet toe. Helaas raakten de paddenstoelen uitgewerkt en waren we tot mijn verbazing nauwelijks bovenaan het bruggetje beland.
'En dan nu de afdaling,' zei mijn schoonmoeder. Ze was niet onder de indruk van de afgelopen bizarre periode, naar ik aannam omdat ze die vaker meemaakte.

Mijn vrouw wachtte naast de auto op ons. Ze had de wagen enkele meters van het bruggetje gezet en had niets van onze avonturen gemerkt.
'Oud worden is aan mij niet besteed,' zei mijn schoonmoeder.
'Ik weet het,' antwoordde ik.
Toen we eenmaal reden was de zon tot vlak boven de horizon gezakt, als een bol aardbeienijs.
'Kijk', zei mijn vrouw, 'kraaien op het land, op dit uur van de dag.'
Mijn schoonmoeder keek niet. De zon deed haar blonde haar opgloeien tot een diepe koperkleur.

Ik heb haar daarna maar één keer gezien. Ze lag in haar kist. Haar haren waren grijs geworden.

Monotoontje - deel 2
leestijd: 7 min

4 Die dag lag de kantine bezaaid met papiersnippers. De vier versnipperaars knorden onophoudelijk. Studenten stonden in de rij om de nieuwe Monotoontje aan de vergetelheid toe te vertrouwen. Kees stond erbij, met zijn hoed op. 'Alles voor de kindertjes in Afrika', zei hij. De hoofdredacteur van Monotoontje, Roeland Betjeman, stond er op een afstand zwijgend naar te kijken. Hij zag hoe sommigen ook gelijk de oudere Monotoontjes maar meenamen, waren ze daar ook maar weer van af. Het deed pijn. Natuurlijk waren er ook studenten die de hele actie van mijn vriend Kees en zijn vrienden belachelijk vonden en niets met die brutale rotjongens te maken wilden hebben, maar zij waren helaas in de minderheid. Die het nog moeilijk had ook, want ze werden op hun niet-actiebereidheid aangesproken. Men vond hun anti-snipperhouding asociaal. Zestig procent van de oplage verdween ongelezen in de blauwe afvalzakken. Maanden later, toen alles al lang achter de rug was, werden er nog snippers teruggevonden onder de verwarmingsradiatoren in de kantine.

De redactie van Monotoontje had een nieuwe strategie bepaald. Toen bleek dat DE BREKER niet met redelijke woorden te bestrijden was, besloot de redactie tot een stilte. De anders zo praatgrage redactieleden repten met geen woord over de hele kwestie, in de hoop dat DE BREKER het dan wel voor gezien zou houden.

Helaas. De nieuwe aflevering van DE BREKER kopte:

WAT SNEU!
HEEFT MONOTOONTJE ZIJN MONDJE VERLOREN?

Daaronder een artikel waarin de redactieleden werden neergezet als 'bibberende geitjes, die in het warme huisje van hun moeder heel wat voor dachten te stellen, maar die door hete echte leven verpletterd werden'.

DE BREKER werd hoe langer hoe populairder. Adverteerders begonnen uit zichzelf te vragen naar mogelijkheden om hun advertenties op de muurkrant te plaatsen in plaats van in de al tientallen jaren bestaande en gerenommeerde schoolkrant. Sommige redactieleden zeiden zachtjes tegen elkaar dat ze best ook wel voor DE BREKER wilden werken. De populariteit sprak ze aan. Kwaliteit is mooi, maar je moet natuurlijk wel gelezen worden, zo begon men te redeneren. En bovendien, is veel gelezen worden eigenlijk niet de definitie van kwaliteit? Op lerarenbijeenkomsten werd beschaafd gegniffeld om de streken van de jongens van DE BREKER, vooral door docenten die niet in de artikelen te grazen werden genomen. Gebezigde termen als 'Wat sneu!' werden niet alleen door de studenten overgenomen, je hoorde die kreet ook af en toe in de docentenkamer.

(Ik moet je zeggen dat ook ik in die tijd mijn vriend Kees benaderde. Ik had een verhaal geschreven en ik vroeg hem of hij het wilde lezen, met de bedoeling het te publiceren. Toen hij het aantal pagina's zag begon hij zwaar te zuchten. Hij las een alinea, greep naar zijn hoofd, zuchtte nog eens, las een tweede alinea, wreef in zijn ogen en zei: 'Het spijt me, maar dit is intellectuele bagger. Misschien moet je daarmee naar een vrouwendichtclub of zo, ik heb het hier te druk hiervoor. Jij denkt dat het over mooi schrijven gaat. Maar daar gaat het helemaal niet over. Je moet ervoor zorgen dat er wat gebeurt. Dat je iets veroorzaakt! Niemand leest om iets te lezen.' Ik was teleurgesteld, maar ik moest hem ergens wel gelijk geven).

Een maand later, een maand van onophoudelijke schimpscheuten en verdachtmakerijen, afgewisseld met flauwe moppen, belachelijke scheldrijmpjes en af en toe een werkelijk goede zin, werd er bij de ouders van Kees aangebeld. Kees deed open. Het regende. Roeland Betjeman stond op de stoep. Zijn gezicht was kletsnat en niet alleen van de regen.

5
'In Godsnaam man', jammerde Roeland Betjeman. 'Wat wil je nou?'
Kees had zijn hoed niet op omdat hij thuis was. Hij stond met zijn zij tegen de kleine radiator in de gang, terwijl Betjeman zo langzamerhand totaal doorweekt raakte.
'Wat ik wil', grinnikte Kees zonder het minste gebaar te maken dat hem uit zou nodigen binnen te komen, 'is niks.'
'Niks?' bibberde Betjeman. 'Jij bent onze krant aan het kapotmaken en je wil er niks mee?'
'Voor zover ik weet niet. Ik zou het niet weten. Hoezo?'
'Je bent niet op zoek naar een betere positie? Kunnen we op een of andere manier niet iets doen waardoor je je bij ons comfortabel gaat voelen?'

Kees keek Roeland strak aan.

'Ik bedoel', ging Roeland aarzelend verder, 'je bent bij ons niet netjes behandeld, dat geef ik toe. We hebben de tijd en de sfeer op school misschien wat verkeerd ingeschat. Jij had gelijk, wij waren fout. Zou je niet weer zitting willen nemen in onze redactie? We beloven dat je een behoorlijke stem in de besluitvorming gaat krijgen.'
'Tja', zei Kees. Het regende al hard, maar nu scheurden de wolken helemaal open. Het waren geen druppels meer die vielen, maar het was alsof iemand een enorme kraan had opengezet. 'Ach, wat zal ik zeggen. Ik weet het niet.'
'Je weet het niet?'
'Nee. Ik bedoel - stel dat ik dat zou gaan doen, wat ik niet denk, waar blijven mijn vrienden dan?'
Roeland Betjeman slikte. 'Die doen gewoon met ons mee.'
'Hm,' zei Kees. Uit de lucht kwam donder en bliksem. 'Nou, ik weet het niet hoor.'
'Denk er alsjeblieft over na. God, man, ik sta hier te verkleumen. Mag ik alsjeblieft even naar binnen?'
'Dus je zegt dat onze redactie bij die van jullie moet komen,' zei Kees, zonder in te gaan op Roelands smeekbede om te schuilen.
'Jullie moeten niks. We vragen het jullie.'
'Dat zie ik niet zo zitten. Een paar van mijn vrienden zien sommige van jullie redactieleden niet zitten. Mijn beste vriend zegt dat die Mieneke een domme koe is en dat hij niet met haar in een ruimte wil zitten. Wat ik me trouwens erg goed kan voorstellen.'

Roeland Betjeman slikte. 'Dat is goed', zei hij. 'Daar valt over te praten. Dat is voor ons een enorme klap, maar er valt over te praten. In ruil daarvoor zou ik dan willen bedingen dat ik, ter wille van de continuïteit, hoofdredacteur blijf.'
Kees glimlachte. Later vertelde hij me dat hij zin had Roeland keihard in zijn gezicht uit te lachen. Hij deed het alleen niet om het plezier te rekken. 'Nou, heb het er maar eens over met die suffe redactie van jou.'

6
De redactie van Monotoontje was, zoals gewoonlijk de laatste tijd, verdeeld. Natuurlijk, er bleven een of twee redactieleden vierkant achter hem staan, maar die zeiden dat met zoveel bravoure dat Roeland, nog hoestend van de kou die hij in de regen had opgelopen, er niet zeker van kon zijn of hij hen kon vertrouwen. Er werd besloten Kees en zijn vrienden toe te laten tot de redactie. Mieneke nam huilend, schreeuwend, briesend, asbakken gooiend afscheid. Kees zou in naam assistent-hoofdredacteur worden, maar in feite volledige zeggenschap over de inhoud krijgen.

Al tijdens de eerste vergadering vond Kees dat Roeland procesvertragend werkte, en unaniem werd besloten dat Roeland zich maar een tijdje niet met de schoolkrant moest bemoeien. Dat brak Roelands hart. Hij had zich vanaf het begin enorm ingezet voor de schoolkrant, had Monotoontje van een doorsnee schoolkrantje succesvol tot een intellectueel hoger peil gebracht en nu werd hij de laan uitgestuurd. Het greep hem zo aan dat hij stopte met de school en zijn studie afmaakte in een kleinere stad. Later deed hij iets in de lokale politiek, waarbij hij een vrij kleurloos bestaan leidde.

Er kwamen twee nummers uit van het vernieuwde Monotoontje met de nieuwe redactie. Daarna was de lol er voor Kees af. Op de een of andere manier kon hij de geest niet terugvinden die ze in DE BREKER hadden aangeroepen. Monotoontje stierf een zielloze, onopgemerkte dood. De school pakte de draad weer op, de studenten waren de gebeurtenissen al gauw vergeten en voor zover er draden waren blijven liggen, werden die weer opgepakt. Als er, na een paar maanden al, onder de radiatoren van de kantine een snipper papier werd gevonden, wist niemand meer waar die van was. Alles bleef bij het oude. Niemand miste de schoolkrant.

Alleen de sfeer op school was op de een of andere manier voorgoed wat grimmiger geworden.

Monotoontje - deel 1
leestijd: 7 min

1
Mijn vriend, die ik Kees zal noemen, was geen groot lezer en geen groot schrijver. Maar hij was brutaal, had een vlijmscherp gezicht, hij kon onverbiddelijk door je heen kijken en was de enige die zich in die tijd kon veroorloven als student met een hoed op school te verschijnen, wat in die tijd ondenkbaar was zonder je belachelijk te maken. Het was een nette grijze hoed met een bruin lint. Voor de rest droeg hij gewoon een spijkerbroek en een vaal bomberjack. Als hij in de klas zat, zette hij de hoed af en zette die naast hem op de tafel. Als hij de klas verliet, zette hij die weer op.

Kees wilde graag lid worden van de redactie van de schoolkrant, Monotoontje. De naam was afgeleid van de schoolclub, die de afkorting droeg van Meer Ontspanning Na Onderwijs. Monotoontje was een prima blad, dat zowel door docenten als studenten graag werd gelezen. De redactie bestond uit intelligente, scherpzinnige jongens en meiden. Ze gaven blijk van inzicht over wat er op de school gebeurde, konden de zaken goed duiden en verklaren en ze konden soms zelfs iets op een milde manier op de hak nemen. Af en toe mochten de redactieleden op etentjes van de docenten komen. Dat was altijd beschaafd gezellig.

De redactie zag Kees eerlijk gezegd niet zitten, maar kon hem statutair niet weigeren. Dus mocht hij meedoen aan de vergaderingen, mocht zelfs af en toe wat zeggen, waar dan even om werd gelachen, maar zijn artikelen werden nooit geplaatst. Er zaten te veel fouten in en ze werden ook een beetje nietszeggend gevonden.

Toen zijn schrijfsels voor de vijfde maal werden geweigerd kreeg hij er genoeg van. Vanaf dat moment kwam het werkelijke genie van Kees naar boven. In plaats van bij de pakken neer te zitten, deed hij het volgende: hij verzamelde wat vrienden om zich heen, mensen die wel konden spellen, maar die ook goed waren in het slopen van bushokjes, wandelstokken onder de handen van bejaarden wegschoppen en het leeg laten lopen van docentenfietsbanden. Hij trakteerde ze op koffie, wisselde moppen met ze uit en sloeg ze veelvuldig op de schouders. In die tijd zag je die hoed van hem in het midden van gemeen grijnzende jongens zitten. Serieuze studenten, waaronder de redactie van Monotoontje, keken er mild spottend naar. 'Sjors en de rebellenclub', zeiden ze grinnikend.

Maar daarmee deden ze Kees te kort, zoals ze later zouden ondervinden. Want daar zat geen onschuldige, naïeve rebellenclub, daar zat niets meer of minder dan hun eigen ondergang.

2
Op de redactietafel lag een grote, geopende envelop 'Aan de redaxie'. De inhoud van de envelop, een reeks artikelen en tekstbijdragen, lag over het blad verspreid. Aan de ene kant van de tafel zaten hoofdredacteur Roeland Betjeman en de andere redactieleden. Aan de andere kant zat mijn vriend Kees in zijn eentje, met zijn onafscheidelijke fedorahoed naast zich. Hij grijnsde onophoudelijk, ondanks de ernst van de situatie. Iemand die hem kende zou hem nog nooit zo in zijn element hebben gezien als nu.

Het was niet niks. De artikelen waren in één bierdoordrenkte avond bij elkaar geschreven door Kees en zijn vrienden. In het ene werden de seksuele uitspattingen van de directeur beschreven, in het andere onthuld dat de kantinebeheerder in de soep piste die hij in de pauze uitdeelde, in weer een ander artikel werd het drankgebruik van de leraar aardrijkskunde Van Lier aan de kaak gesteld (Moet de naam van Evert van Lier uitgesproken worden als Jenever en Bier?). Dat van de kantinebeheerder was niet helemaal waar, maar de rest was niet helemaal een leugen.

'Wat moet dit voorstellen?', vroeg Roeland Betjeman, die door de artikelen bladerde alsof het vieze doekjes waren. 'Wat wil je hier nou toch mee?', piepte Mieneke, die cultuur deed.

'Gewoon', zei Kees 'Ik zou graag willen dat je deze interessante artikelen, die in het belang zijn van deze school, in Monotoontje plaatst.' 'En jij denkt dat we dat gaan doen!' 'Ja, dat denk ik. De studenten hebben er recht op dit te weten. Wat is er mis mee? Zitten er te veel taalfouten in?'

'Dat niet', moesten ze toegeven, 'Het gaat om de inhoud.'
'Hoe bedoel je? Is het te nietszeggend?'
Nee, dat was het ook weer niet.
'Is het dan niet waar?'
'Het is overdréven!'
'Maar is het niet wáár?!'
'Dat van die soep is niet waar', zei Mieneke (cultuur) na een korte stilte.
'Dan heb je die zeker nooit geproefd', grinnikte Kees. Een of twee redactieleden grinnikten onwillekeurig met hem mee.

Kees ging breeduit zitten. Hij balanceerde zijn hoed op zijn vingers. 'Maar Roeland. Weet je dan niet wat satire is? Het is een geintje man! Sinds wanneer heb je geen gevoel voor humor?'
'Dit zijn geen grapjes', zei Betjeman, 'dit is pesterij. En dat is niet hetzelfde. Denk je dat ik satire niet kan waarderen? Seth Gaaikema en zo?'

Seth Gaaikema was een sympathieke man, die grappen verzon die op de een of andere manier de plank nét missloegen, maar wel aantrekkelijk werden gevonden door een groot publiek. Hij had geen verkeerder voorbeeld kunnen noemen.

'Hm', zei Kees peinzend. 'Dus jullie plaatsen deze relevante artikelen niet?'
'Geen sprake van', zei Betjeman. 'Maar mocht je ooit een echt serieus artikel schrijven, dan plaatsen we die met alle soorten van genoegen.'
'Oké', zei Kees. Hij zette de hoed stevig op zijn hoofd, raapte de artikelen bij elkaar en verliet het redactielokaal. Terwijl hij de redactieleden achter zijn rug opgelucht hoorde ademhalen, zag hij zijn vrienden op de gang, die ongeduldig op hem stonden te wachten. 'We kunnen!', riep hij. 'Joepie!', riepen zijn vrienden. Dit was nog eens iets anders dan vechtpartijtjes uitlokken in de kroeg en aardige, hardwerkende kassameisjes hardop in hun gezicht boeren.

3
De wanden van de gangen van de Pedagogische Academie in Appingedam boden een bijzondere aanblik. Tientallen groepjes studenten keken ernaar; opgewonden, geamuseerd en soms blozend. Er waren affiches in de vorm van kranten of kranten in de vorm van affiches tegenaan geplakt. De muurkrant heette DE BREKER. Zag er vrolijk uit, met heel veel leuke plaatjes en korte teksten. Maar het was de aanhef die voor het meeste rumoer zorgde:

MONOTOONTJE CENSUREERT!

Monotoontje, onze schoolkrant, heeft jarenlang zijn laffe gang kunnen gaan met de gebruikelijke brave flutverhalen. Dat we wel eens iets willen lezen in plaats van in slaap vallen komt niet in ze op. Natuurlijk niet, want de redactieleden kiezen elkaar uit en houden elkaar de hand boven het hoofd. Relevante artikelen worden natuurlijk geweigerd. Vandaar dat hier het echte schoolnieuws staat. Lees DE BREKER!

En daaronder de hoogst vermakelijk geschreven artikelen over uitspattingen, drankzucht en urinesoep. Studenten lazen ze hardop voor om de lachers op hun hand te krijgen. De kantinebeheerder bleef die dag met zijn soep zitten en begreep niet waarom hij ineens zo gemeen werd aangekeken door de studenten.

'Belachelijk', moet Roeland Betjeman hebben gedacht. 'Een kind kan zien dat dit niets te maken heeft met objectieve journalistiek. Dit is gewoon pure laster.' Een dag later hing er een kleinere muurkrant naast DE BREKER, afkomstig van de officiële Monotoontje-redactie. Die toonde zich van zijn sportieve kant, waardeerde de humor, maar 'met objectieve journalistiek heeft dit natuurlijk niets te maken. De lezer is verstandig genoeg dat te onderkennen.' Overigens ontkende Monotoontje dat er censuur werd gepleegd. 'Wij plaatsen alle volwassen bijdragen', besloot het artikel, dat overigens nauwelijks werd gelezen.

Mijn vriend Kees verzon daarop een meesterzet. Zijn vrienden werkten het verder uit. Hij beschreef de pretfeestjes en lekkere etentjes van de redactieleden met de docenten, dikte het een en ander nog wat aan: (Zalm en Kaviaar voor de Monotoontje-redactie; de rest Urinesoep) en kopte:

MONOTOONTJE OBJECTIEVE JOURNALISTIEK?
ME REET!

De kantinebeheerder meldde zich huilend bij de directie van de school. Roeland Betjeman had een onderonsje met de directeur. 'In alle redelijkheid - Dit gaat zo toch niet?' en de zaak werd in de docentenkamer op democratische wijze aanhangig gemaakt. Sommigen wilden de muurkrant weg laten halen. De docent wiskunde en Duits waren daar de voorstander van. Anderen vonden dat onverstandig. 'Daarmee krijgen ze het gelijk aan hun kant!', wierp de docente biologie tegen. Over haar werd gezegd dat ze iets met een collega heeft gehad, wat niet waar was, maar ook niet onwaar. 'Maar als we die jongens hun gang laten gaan, ontwricht het de hele school.'

'Nee, dat doen we juist als we het domweg verbieden! Dan weten ze meteen uit te buiten en zo!'
'Ach', zei een oudere docent. 'Het zijn kwajongensstreken. Ze houden er gauw genoeg mee op.'

Omdat alle standpunten hout sneden en omdat beslissingen democratisch werden genomen, lieten de docenten de zaak voor wat het was en gingen naar huis. Het was weekend.

6 november: de school zinderde. Dit was de dag dat dat de nieuwe Monotoontje verstuurd zou worden naar alle leerlingen en docenten. Maar de muurkrant, DE BREKER, had weer een nieuwe aflevering, weer vol flauwe grappen en ongeverifieerde beschuldigingen (De lerares biologie heeft al drie maanden niet geneukt, hoe geloofwaardig ben je dan als docent biologie?). Het hoofdartikel echter was een oproep:

ROEP HONGER EEN HALT TOE!
VERSNIPPER MONOTOONTJE!

De redactie riep op voor een oud papier-actie ten gunste van de arme kindertjes in Afrika (DE BREKER doet iets tegen de honger, Monotoontje eet KAVIAAR). Men vroeg de studenten de schoolkrant, die toch niet werd gelezen, de volgende dag mee naar school te nemen en door een van de vier papierversnipperaars te halen, die door Arjen, een van de vrienden van Kees wiens vader een kantoorboekhandel had, ter beschikking zou worden gesteld.

Roeland liep woedend op Kees af, toen hij het las. 'Dat kun je niet maken', brieste hij.
'Waarom niet?', vroeg Kees.
'Heb je dan helemaal niks over voor de hongerende kindertjes in Afrika?'
'Ik heb het over wat jij aan het doen bent.'
'Ik doe iets voor de hongerende kindertjes', zei Kees en liep weg.
Mieneke (cultuur) kwam bij hem staan en zei troostend: 'Ach, Roeland. Monotoontje versnipperen? Zo gek zijn de mensen toch niet?'

Lees volgende week deel 2, waarin Kees zijn werk afmaakt.

Wat doen we met de Chinees
leestijd: 4 min

'Wat doen we met de Chinees?' vraagt Bernhard.
Van Bernhard kun je alles verwachten. Nu heeft hij het weer over een Chinees.
'Welke Chinees?' vraag ik, 'Gaan we chinees eten?'
'Ik maak geen grapjes.'
'Sorry. Ik heb geen idee waarover je het hebt.'

Bernhard, op de toon van iemand die het nog één keer uitlegt, terwijl dit toch echt de eerste keer is dat hij het ter sprake brengt: 'Er worden blijkbaar journalisten gevangengezet in China. Daar wordt een actie voor op touw gezet. Onder andere met hulp van Human Rights Watch. Als we bij onze absurdistische poëzieclub daar wat aandacht aan besteden kunnen we wat geld krijgen.'
Bernhard heeft zijn eigen manier om over concrete zaken te spreken. In plaats van 'vier en dertig Chinese journalisten' zegt hij 'De Chinees', en dat moet ik dan maar begrijpen.
Ik voel me een beetje misselijk.

We zitten in de Douwe Egberts van Utrecht. Ooit was het een gezellig familiebedrijfje met matige koffie en een glimlach, maar nu is het een Douwe Egberts. Het is het jaar dat bedrijfsconcepten conceptbedrijven worden.
Ik heb de de dag ervoor ruzie gemaakt met mijn vrouw.
'Het gaat heel slecht in Japan,' heeft ze gezegd.
'Nou en?' had ik willen zeggen. Ik had het langs me heen willen laten gaan, het hele wereldgebeuren. Japan wordt getroffen door een tsunami. We zagen op televisie een filmpje van de laatste seconden van een hond die de longen uit zijn lijf rende, vlak voordat hij door een enorme moddergolf werd overspoeld.
Alles gaat de verkeerde kant op.
Generaal Khadaffi, verloren gewaand, zit nu ineens weer stevig in het zadel. Trots spreekt hij zijn trouwe volgelingen toe. Egypte heeft in grote politieke handelingen, die later bekend zullen staan als de Arabische Lente, zijn dictator weggestuurd, maar is nu stuurloos omdat er niemand is om het machtsvacuüm te treden.

'Die kerncentrale in Japan houdt het niet,' zei mijn vrouw.
'Ik wil dit niet meer weten,' heb ik geroepen. 'Ik wil me verdomme geen zorgen meer maken. Zo wil ik niet met de dingen omgaan!'
'Hoe wil je dan met de dingen omgaan?'
'Niet door voortdurend in de treurstand te vervallen. Treurnis is zo onproductief.'
'Wat wil je dan?'
'Ik ken die mensen niet eens. Ik kan alleen iets met mensen die ik ken. Ik kan het lijden van iedereen niet aan. Het is onbegonnen werk. Bijvoorbeeld dit al: Als je je het lijden van één groep personen aantrekt, is het onmenselijk oneerlijk tegenover alle anderen die óók lijden! Als ik me inlaat met alle lijden in de wereld hebben ze mij als slachtoffer erbij! Waarom val je me altijd lastig met deze treurverhalen?'
'Ik kan niet anders,' heeft mijn vrouw gezegd, 'zo zit ik nu eenmaal in elkaar.'
Bij het afrekenen kom ik erachter dat koffie van een conceptbedrijf stukken duurder is dan dezelfde koffie van een bedrijfsconcept.

Vanochtend vroeg op de radio vraagt een journalist aan de uit Iran afkomstige schrijver Kader Abdolah of de veelbelovende Arabische Lente niet als verloren moet worden beschouwd. Dat de vrolijke opstanden zelfs een negatief effect hebben.
'Maak je niet druk,' antwoordde Kader Abdolah, 'Dingen gaan altijd anders dan je denkt.'
Dat is ook weer waar. Na die vreselijke President Bush hebben we toch maar mooi Obama. Wat de toekomst ook moge brengen, het zal slecht gaan met de dictaturen. Het volk laat zich niet langer dom houden. De wereld verandert, en gelukkig ook ten goede.

'We doen iets met een Chinees,' zeg ik plompverloren tegen Bernhard, 'en we strijken onze vijftig euro op.' Met absurdistische poëzie kun je alle kanten op.
Als we naar buiten lopen voel ik een snuifje voorjaar.

Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Jan Veldman (Doodstil, 1959). Theaterauteur, liedjesbakker, podiumbeest. Bier, jenever, zware shag. Leugenaar. Woonachtig in het westen des lands.