Het zat Mum dwars dat ik als haar oudste kind bij de familie in Engeland wel een broodje tonijnsalade at, maar dat ik eenmaal terug in Delfzijl steeds vaker weigerde vis te eten.
Ik kon het niet uitleggen, want ook in Engeland vond ik een sandwich met tonijnsalade best wel vies. Niet hartstikke vies, maar nog steeds vies. Misschien was het omdat de fijngeprakte tonijnsalade er net zo rood uitzag als filet Americain wat ik wel lustte. Misschien was het omdat we het die laatste keer aten bij een kasteelruïne aan de zuidkust van Wales. Van het kasteel was nog veel intact gebleven, waaronder een ommuurde oprijlaan. Ik keek mijn ogen uit en daardoor lette ik sowieso niet goed op wat ik zoal in mijn mond stopte. Misschien was het omdat de tonijnsalade uit een blikje kwam en onherkenbaar was als vis. Misschien was het omdat de salade niet zo verschrikkelijk stonk zoals makreel. Of misschien was het omdat ik mijn Grandma niet nog eens wilde teleurstellen. Ze had me de dag ervoor immers 'a naughty boy' genoemd. Ik wist niet meer wat ik had gedaan, maar blijkbaar was dat niet best.
Hoe dan ook, ik wou liever geen vis meer.
Waarop mijn moeder - in de overtuiging dat vis goed was voor mijn dieet - een andere tactiek probeerde: ze verborg kleine stukjes vis in haar kerriemacaroni, een van mijn lievelingsmaaltijden. Ik zag ze wel en ik vroeg Mum wat het was en zij zei dat het gewoon macaroni in een andere kleur was en ik zei oké. Maar het smaakte niet als macaroni, er was iets mis met de textuur en het rook niet lekker. Het rook naar vis.
Gewoonlijk schranste ik kerriemacaroni zo naar binnen, maar ditmaal nam ik er steeds kleiner wordende hapjes van. Ook schoof ik elk onbetrouwbaar stukje naar de zijkant van mijn bord. Mum zag het maar ze zei niets. Ik zei ook niets. Ik schoof de stukjes vis - ik had inmiddels door dat het vis was - zo ver mogelijk van me weg. En bij elke hapje dat ik nam, hoopte ik geen spoor van dat zwemmend ongedierte te proeven.
Mijn vader en mijn broertje Jack zaten alweer voor de tv in de voorkamer en ik zat nog steeds aan de eettafel, samen met Mum. Ik wilde steeds minder van mijn bord eten. Bovendien duurde het inspecteren van elke volgende hap erg lang.
Op den duur was Mum het beu. Ze sleepte me aan mijn oor naar de keuken toe, waar ze me op een krukje zette bij het aanrecht. Ze had mijn bord met kerriemacaroni en alles opnieuw door elkaar gehusseld.
- Ik wil het niet eten, Mum, want er zit vis in.
- I know. Maar dat is goed voor je, Jan. Dat zit ook in levertraan en dat slik jij ook.
- Omdat ik dat van jou moet.
- Omdat ik als jouw moeder weet wat jij nodig hebt.
- Maar Mum...
- Vis eten hoort daar ook bij, Jan. Misschien is het nu niet lekker, maar dat gaat op den duur wel wennen.
- Maar Mum...
Ik mocht pas uit de keuken komen als ik mijn bordje leeg had gegeten. Niet eerder dan dat. En dat terwijl ik wist dat mijn favoriete tv-serie The Flintstones elk moment kon beginnen.
Niettemin kreeg ik het niet voor elkaar. Ik kon er maar niet aan wennen en opnieuw plukte ik de stukjes vis uit het eten en legde die aan de zijkant. Maar in de overgebleven kerriemacaroni had ik eigenlijk ook geen trek meer, want dat was immers met al die stukjes vis in aanraking gekomen.
Na een kwartier kwam Mum in de keuken om te kijken hoe ver ik was. Ik zat daar nog steeds op mijn krukje aan het stenen aanrecht en elk hapje at ik met de ogen stijf dicht.
Mijn moeder zag dat ik de stukjes zalm opnieuw aan de zijkant had geschoven. Geïrriteerd mixte ze het opnieuw met de resterende kerriemacaroni. Ik moest nog steeds eerst mijn bord leegeten, voordat ik weer in de woonkamer mocht komen. Waar ik ondertussen de begintune van The Flintstones op tv hoorde.
Diep zuchtend bleef ik achter in de keuken van ons huis aan het eind van de jaren zestig.
Ineens schoot me te binnen dat de afvalemmer bij het lavet stond, in een kleine zijruimte van de keuken. Opnieuw prikte ik de stukjes vis uit mijn maaltijd, maar deze keer gooide ik ze allemaal weg in de afvalemmer. Dat deed ik ook met de kerriemacaroni waarvan ik geloofde dat die te zeer was vervuild door de zalm.
Wat nog op het bord lag, werkte ik weg door na elke hap even een aantal tellen met mijn mond onder de opengedraaide koudwaterkraan boven de gootsteen te hangen.
Ik riep Mum en trots liet ik haar zien dat ik de klus had geklaard.
Helaas zag Mum een stukje vis liggen bij de doorgang naar het lavet. Ze liep daar snel naartoe, pakte het op en rook eraan. Even keek ze mij aan met een donderblik. Maar toen zag ze nog een stukje vis liggen, in het lavet, direct bij de afvalemmer in de hoek ervan. Ook dat pikte ze op. Ook dat bestudeerde ze.
Toen opende ze de afvalemmer en zag wat ik met haar eten had gedaan. Even schudde ze het hoofd. Vervolgens pakte ze mijn bord en daarop legde Mum alle stukjes vis die ze met een vork uit de afvalemmer haalde. In de gootsteen, waar ik nog steeds op mijn krukje naast zat, spoelde ze de stukjes vis schoon.
Intussen moest ik blijven zitten. Ik mocht geen vin verroeren. Op de tv in de voorkamer gingen The Flintstones vrolijk door.
Mum legde de stukjes gewassen vis op het bord. Ik mocht pas de keuken uit als ik ook deze laatste restjes vis op had gegeten. Ik kon wel huilen, maar dat deed ik niet. In plaats daarvan at ik de vis met lange tanden. Ondertussen stak Mum een sigaret op terwijl ze naast mij in de keuken bleef staan.
Halverwege haar derde sigaret had ik mijn bordje eindelijk leeg. Ik mocht nu ook de keuken uit. Helaas kon ik geen tv meer kijken, want het was inmiddels tijd om naar bed te gaan.