1. Kleine wereld
    (20 januari 2024)
  2. Geluk
    (04 november 2023)
  3. Zilver
    (24 juni 2023)
  4. De pianostemmer
    (06 mei 2023)
  5. Hersteltijd
    (25 februari 2023)
  6. Willem
    (22 februari 2020)
Kleine wereld
leestijd: 4 min

Eruit moest ik! Eruit! Omdat ik genoeg kreeg van het thuiszitten, waar ik de luxe heb om te kunnen werken als freelancer, maar waar inmiddels na de komst van de baby ook het hele huishoudelijke bestaan zich om mij heen gevouwen had. Ik nam een baantje aan in de Martinikerk, als vrijwilliger, met een vergoeding van zeven euro per uur. Mensen zien. De handen uit de mouwen. Het leek mij een uitstekend idee.

De eerste avond moest ik drankjes verkopen achter een buffet, tijdens de pauze van een dansvoorstelling. Ik had een chique, donkerblauwe sloof om waarop het witte woord 'Martinikerk' geborduurd was. Daarboven droeg ik een zwarte blouse, geheel volgens de kledingvoorschriften, die in kleine lettertjes onderaan het draaiboek waren geprint. In het rood stond er: geen sportschoenen. Dus had ik bij de MamaMini schoenen gekocht: robuust, donkerbruin, leren schoeisel, met een dikke zool, voor twee Euro. Die dikke zool, dat was een tip geweest van een vriendin die dit werk vaker deed. De kerkvloer is zo koud, had ze gezegd, dat je heel snel koude tenen krijgt. En niet alleen de vloer was koud. In het koor, waar ik met vijf andere vrijwilligers de bezoekers stond op te wachten ademde ik wolkjes, en keek veelbetekenend naar het meisje naast mij.

'Brr', zei ze, en ze kromp een beetje in elkaar, als teken dat het inderdaad heel koud was. Vier imposante tienliter koffie- en theeketels stonden klaar op lange, strak gedekte tafels. De flessen wijn en de frisdrankflesjes waren met militaristische precisie opgesteld. 
'Hoe lang nog?', fluisterde ik mijn collega in het oor.
'Het loopt uit!', fluisterde ze terug.
'Ok.'

Het was geen bevredigend antwoord. Ik keek haar aan. Ik wist zeker dat ik haar ergens van kende, maar ik wist niet waarvan. Een rilling trok langs mijn ruggengraat. Ik maakte een paar sprongetjes om warm te worden en liep handenwrijvend naar de deur, waar ik een glimp van de voorstelling probeerde op te vangen. Er danste een gespierde jongen onder het orgel. Hij had alleen een onderbroek aan. Aan weerszijden stonden twee mensen in lange gewaden naar hem te kijken. De jongen duwde zijn borstkas vooruit. Je kon zijn ribben duidelijk zien. Hij zwiepte met zijn hoofd heen en weer, en maakte toen een zijwaartse sprong. Veel ruimte had hij niet. Toen rolde hij zich op, als een balletje. Hij maakte zich zo klein mogelijk en keek met priemende ogen de zaal in. Abrupt stak hij een arm uit en keek met een dramatische blik omhoog. Het maakte op mij een overdreven indruk. Hij had het vast niet koud. 

Vooraf hadden we strenge instructies gekregen; betaling uitsluitend met munten, absoluut geen contant geld aannemen. Vips hadden een drankbonnetje.
'Hoei, daar komen ze!', riep mijn collega.
'Hoe heet je eigenlijk?', vroeg ik haar snel.
'Femke!', zei ze, en ze lachte.
'Leonieke', antwoordde ik.

Ze was rond de 25, en zelfverzekerd. Ik wist zeker dat ik haar eerder had ontmoet. Het geroezemoes zwol aan. In een mum van tijd stond de massa rijen dik voor ons. 'Zeg het maar!', riep ik en begon in een razend tempo het ene na het andere kopje koffie in te schenken. 'Munt mag in het bakje, dank u! Melk en suiker vindt u op de statafels! Alstublieft! Zeg het maar.' 

Ik griste flesjes bier uit het koelkastje. 
'Munten in het bakje graag, dank u!'
'Volgende! Zegt u het maar!'
'Bekertje bij het appelsap?'
'Munt mag in het bakje, dank u!'
'Op de statafels, achter u.'
'Ja, dank u wel. Volgende, zegt u het maar.'

Plotseling hoorde ik de jongen naast mij zeggen; 'Nee, helaas, dat kan ik niet aannemen.' De man tegenover hem stond met een tientje in zijn hand. Hij zei: 'Ik heb geen drankbon bij mijn tickets gekregen. Ze zeiden dat ik hierheen moest.' De jongen hield voet bij stuk. 'Ik mag geen geld aannemen, helaas.'
'Dus ik kan geen bestelling doen?', vroeg de man.
'Nee, het spijt me!', zei de jongen.
'Ik ben nu al zes keer heen en weer gelopen, dit is belachelijk!', zei de man.
De jongen mompelde nog 'sorry' en ging verder met zijn werk.
De man bleef staan. Hij keek boos.
'Het is belachelijk', zei hij nog eens. Ik had met hem te doen.
'Wat is er aan de hand?', vroeg Femke.
De man legde nogmaals uit dat hij geen bonnen had.
'Helaas', zei ze onverbiddelijk. 'We mogen geen contant geld accepteren.'

'Shit!', riep ik. Femke!
Ze keek verschrikt op. Ik bloosde.
'Nu weet ik het! Jij liep stage als verloskundige, in het Martiniziekenhuis. Je hielp vier maanden geleden bij mijn bevalling.'
'Haha!', lachte ze. 'Ik dacht al dat ik je ergens van kende!'

We moesten verder. De rij was nog lang.
'Meneer!', riep ik tegen de man die ons nog steeds met een nors gezicht stond aan te kijken, 'wat wilde u bestellen?'
'Een rode wijn', zei hij verbaasd.
Ik schonk hem een glas in. 'Alstublieft', zei ik, 'van de zaak. Fijne avond nog!'
De man knikte. Hij wist niet of hij nog boos was. Ik had het warm inmiddels, en lachte breeduit naar de volgende gast. 'Zeg het maar! Twee koffie? Munten mogen in het bakje, dank u wel!'

Geluk
leestijd: 8 min

Mijn dochter en ik sjouwen de roltrap van IKEA op. Zij heeft een leeftijd waarop roltrappen nog dezelfde aantrekkingskracht hebben als een attractie in een pretpark. Hoera! Ze is als eerste boven. We komen niet om iets te kopen, we komen hier voor het eten en het entertainment. 'Hierheen!' roept ze, en wijst naar het restaurant, waar een lange rij voor het buffet staat: allemaal mensen die geen zin hadden om te koken, of zich na de inkopen spontaan realiseerden dat ze honger hadden. Met zijn allen zijn we hier terechtgekomen, in de tl-verlichte restauratie van IKEA. Voor Noa is het de eerste keer. Het avontuur begint achteraan in de rij.

'Kom maar Dikkie Dik!' Noa haalt het kleine, platgeknuffelde beestje uit haar tas. Dikkie gaat overal mee naartoe. Hij wil ook graag eten. Ze zet hem boven op onze trolley, zodat hij alles goed kan zien, en begint in haar neus te peuteren. Ik vraag me af of ik er iets van moet zeggen. Soms is het nodig om in je neus te peuteren. Het wordt in het openbaar niet op prijs gesteld, anders stonden er wel meer mensen in hun neus te peuteren.
'Stuur je een kaartje als je boven bent?' vraag ik. Ze lacht een beetje en zegt: 'Dan zet ik erop: Wil je doekjes meenemen?' Ik kijk haar verbaasd aan. 'Voor mijn neus! Als ik helemaal boven ben heb ik een bloedneus!
'Iiieuw. Een doekje voor je wijsneus!' zeg ik, en til haar op. Ze wijst naar Dikkie Dik. 'Dikkie Dik moet praten!' 'Hoelang duurt het nog?!' vraag ik met een piepstemmetje en houd het knuffeltje vlak bij haar oor.

Dikkie Dik verwoordt het heersende sentiment: iedereen vraagt het zich af. Ik zie een paar mensen sluiks naar ons kijken. Waar moet je ook anders kijken als je zin hebt in eten, terwijl je geen kant op kunt en je niet weet hoelang het nog duurt voordat je eindelijk met je volle dienblad een tafeltje kunt gaan zoeken? Wachten op de trein is nog beter: je weet precies wanneer die zal komen, dus je kunt bijvoorbeeld nog even een kopje koffie kopen en naar de wc gaan. Met wat geluk raak je met iemand in gesprek. Deze onfortuinlijke situatie daarentegen wordt overschaduwd door ongeduld en allesoverheersende honger. De anticipatie is tergend. Redelijke gedachtes worden bij elke poging gesmoord. 'Opschieten!' denkt iedereen. 'Honger!' schreeuwen alle buiken in koor. Een goed gesprek zal hier niet van de grond komen.

'Ik weet het niet, Dikkie!' Zeg ik. 'We moeten geduld hebben!'
Dikkie Dik houdt de moed erin. 'Wat gaan we eten?', piept hij.
Praten over eten terwijl iedereen wacht op eten is misschien niet zo'n goed idee, realiseer ik me plotseling, maar het is al te laat. Noa wurmt zich op de grond, wijst naar de verlichte displays, en begint uitgebreid aan Dikkie te vertellen wat er op het menu staat. Als de rij opschuift, duwt ze onze trolley een stukje naar voren.
'Niet tegen ons aanrijden!', reageert een jongen gepikeerd, zonder zich helemaal om te draaien. Nors kijkt hij naar de grond. Zijn vriendin kijkt stuurs voor zich uit.
'Sorry!' zeg ik, en tegen mijn dochter: 'Pas op, niet tegen hen aanrijden hè.'
Twee minuten later raken de wieltjes de enkels van onze voorgangers weer. Het gaat per ongeluk. De jongen kijkt boos. Het zweet breekt me uit.
'Sorry hoor', zeg ik, trek Noa tegen me aan en probeer afstand te houden.

IKEA heeft behalve een restaurant, ook een kinderspeelruimte: de ruimte heet 'Småland', en is vernoemd naar het gelijknamige Zweedse natuurgebied, karakteristiek vanwege zijn uitgestrekte wouden, meren, en het rotsige, ruwe landschap. Wat voor proces er aan het project vooraf gegaan is weet ik niet, maar er is flink bezuinigd op de uitvoering ervan. Op het behang staan foto's van een bos afgebeeld. Verder is de vloer gemaakt van iets wat moet lijken op gras, en er staan een paar immense plastic torens, die met wat inlevingsvermogen zijn te herkennen als naaldbomen in hun meest geabstraheerde vorm.

'Briljant idee!' zeiden ze in de ontwerpvergadering. 'Echte, grote plastic bomen! We noemen het Småland'! Een champagnekurk tegen het plafond. Plof! Applaus. Dit alles is nog tot daaraan toe, maar een ballenbak zul je in het Zweedse woud niet tegenkomen. Zou het een meer moeten voorstellen? De ballenbak is al generaties lang het meest succesvolle element in de speelruimte, en heeft een indrukwekkende omvang. Groot genoeg om erin te springen, kopje onder te gaan, en te doen alsof je een sierlijke dolfijn bent in een zee van duizenden rode en blauwe plastic ballen. Het is waar, geluk kan bestaan uit plastic ballen. Na het eten gaan we erheen, heb ik beloofd.

De rij voor ons heeft inmiddels een acceptabele lengte. Mijn dochter vertelt Dikkie waar we straks naartoe gaan, hij reageert enthousiast. Dikkie is nog nooit in een ballenbak geweest, en wil dat maar al te graag eens meemaken. 'Wil je ook vegetarische balletjes, Noa?' vraag ik als we aan de beurt zijn. Ze wil alles, behalve de jam. Hoewel de combinatie jam, doperwtjes en patat mij ook exotisch voorkomt, wil ik het weleens proberen. In Zweden is het vast normaal. We kiezen een tafeltje bij het raam, met uitzicht op de parkeerplaats. Ik voel opluchting.
'Lekker?' vraag ik. Ze vindt het lekker.
'En Dikkie?'
Dikkie vindt het ook lekker, zegt ze.
'Ook wat voor Noa overlaten hoor!' zeg ik, en dip een patatje in de jam. Het smaakt verrassend goed. Als we klaar zijn, brengen we ons dienblad naar de loopband. De andere borden met etensresten schuiven langzaam voorbij, en Noa staat er met grote ogen naar te kijken.
'Mag ik het doen?' Voorzichtig zet ze ons dienblad erop. 'Dag erwtjes!' zegt ze, 'ik ga jullie missen!' en ze zwaait naar het restje dat ze op haar bord heeft overgelaten. Dan pakt ze er vlug nog een paar vanaf, en steekt ze in haar mond. 'Gaat het automatisch in de afwas?' vraagt ze, alsof er zich achter het luik een immense afwasmachine bevindt. 'Nee, daar werken mensen, die gaan het eerst allemaal sorteren, en daarna afwassen. Ga je mee?'

De juffrouw die mij een iPad overhandigt draagt een geel overhemd waar IKEA op staat. Ik voer alle gegevens in, inclusief ons huisadres. Papa's en mama's mogen niet mee, en kunnen alleen via het raam naar binnen kijken. Als ik een digitale handtekening heb gezet, doet de juffrouw het poortje open, en moet Noa haar schoenen uitdoen. Ze krijgt een naamsticker op. Het feest kan beginnen. Ze gooit Dikkie Dik met een enorme zwieper de ballenbak in, en springt erachteraan. Ze lacht van oor tot oor. Dan waadt ze door de ballenzee naar mij toe, drukt Dikkie met zijn kopje tegen het raam en zegt iets wat ik niet kan horen. Ik steek bemoedigend mijn duim op. Het is al laat en Noa heeft het rijk alleen. Het heeft iets tragisch vind ik. Een gevoel van eenzaamheid bekruipt me. Ik zie haar van de rand springen, fanatieke zwembewegingen maken, gooien met Dikkie en erachteraan waden, gooien met ballen, dan gaat ze kopje onder en klimt er weer uit om een aanloopje te nemen.

Ze trekt haar trui uit, haar gezicht is rood van de inspanning. Dikkie weggooien, erachteraan duiken, Dikkie weer weggooien. Eruit klimmen, aanloopje nemen, erin springen. Ik zie haar rondkijken. Ze duwt met haar armen wat ballen opzij. Eruit, aanloopje, erin springen. Ze gaat al duikend naar de overkant. Ze lacht, gooit met een paar ballen. Ze kijkt rond, ze zoekt Dikkie. Eruit klimmen, erin springen. Waar is Dikkie? Ze kijkt of hij zich misschien ergens bij de rand heeft verstopt. Nee, daar is hij niet. Ik dacht dat hij ergens in het midden terecht gekomen was, en zodra ze mijn kant op kijkt, wijs ik daarheen. Ze kijkt rond, gooit wat ballen opzij. Geen Dikkie. Dan klautert ze uit de ballenbak. Ik loop richting de ingang, waar ik aan de juffrouw vertel wat er aan de hand is. Ze wil zo sluiten, zegt ze, en haalt een notitieblok tevoorschijn.

'Mama, Dikkie is weg!' Zegt Noa.
'We kunnen nu niet meer zoeken, de winkel gaat zo dicht', zeg ik.
De juffrouw noteert: 'Dikkie Dik zit in de ballenbak' en zet mijn telefoonnummer erachter.
'Kom maar moppie', zeg ik.
'Maar ik wil Dikkie!'
'Je kunt nog vijf minuten zoeken', zegt de juffrouw.
Noa rent terug naar de ballenbak en kijkt wat rond. De juffrouw gaat aan de rand van de bak staan. Ik moet wachten bij de ingang. Noa waadt heen en weer door de ballen, maar het is onbegonnen werk. Een speld in een hooiberg. Ik zie haar naar de juffrouw kijken, die staat met haar handen in haar zij en zegt iets. De tijd is om, blijkbaar. Noa klimt uit de bak.
'We bellen als hij is gevonden', zegt de juffrouw, terwijl ik Noa help met haar veters. Ze is stil.

IKEA is zo ingericht dat je nog een heel eind moet lopen voordat je buiten bent, zelfs de korte route is lang. Noa wil opgetild worden, ze slaat haar armpjes om mijn nek.
'Ik mis Dikkie,' zegt ze. Er komen tranen in haar ogen.
We volgen de pijlen richting de uitgang, er lijkt geen eind aan te komen.
'Je moet papa bellen, kunnen we papa bellen?'
'Nee, die is aan het werk', zeg ik, 'en hij kan ook niks doen. Dikkie wordt wel weer gevonden.'
Maar ik ben er niet gerust op. Die zien we misschien nooit meer terug. Noa huilt, dikke tranen.
'Ik wil Dikkie! Hij is mijn lievelingsknuffel!'
'Ssst stil maar, hij komt wel weer terecht.' Ik veeg een paar tranen weg. 'En anders krijg je een nieuwe'.
Een nieuwe knuffel is iets heel anders dan een oude, maar ik doe alsof ik dat niet weet. Ik kan niets beters bedenken.
'Maar mijn oude Dikkie vind ik juist zo lief omdat hij zo lekker ruikt!'
Ik zwicht. 'Ok, zullen we papa even videobellen?'
Midden in de IKEA, tussen de keukens, bellen we papa, op zijn werk. Het is een noodgeval. Noa legt hem snikkend uit wat er aan de hand is. Ze is ook boos op die mevrouw. Die had tegen haar gezegd dat knuffels eigenlijk niet mee mochten, maar dat zei ze pas op het laatst, toen Dikkie al weg was. Papa vindt het ook heel erg, en zegt dat er meteen een nieuwe Dikkie moet komen. 'Gaan jullie maar gauw naar huis.'

Als we op de fiets zitten wil Noa mijn telefoon, om foto's van Dikkie te bekijken. 'Dan kan ik nog aan hem denken.'
Als er een piepje komt, geeft ze de telefoon aan mij. Het wordt al donker. Bij het stoplicht open ik het berichtje.
'Papa heeft een link gestuurd.' zeg ik. Hij heeft een Dikkie dik gevonden, op Marktplaats. Thuisgekomen plaats ik een bod.

Die avond slaapt Noa met een andere knuffel. Die is ook wel lief, maar lang niet zo lief als Dikkie. Ze vindt het zielig voor hem dat hij nu in zijn eentje in die grote ballenbak zit. 'Domme Dikkie dik.' zegt ze. 'Nou zie ik hem overal. Ik moet steeds aan hem denken, zelfs als ik mijn ogen dicht doe.'

De volgende dag heb ik een reactie op mijn bod: overmorgen kan ik de tweedehands Dikkie komen ophalen. Het is een schrale troost. Noa vertelt het verhaal aan iedereen die het maar horen wil.
'O jee, wat erg!' zeggen ze. 'In de ballenbak?' 'Nee toch!'
De juffrouw van IKEA zei nog dat de ballen af en toe uit de bak worden gehaald, om schoongemaakt te worden. Ik vraag me af hoe vaak dat is. Een keer per jaar? En hoe groot is de kans dat een ander kind er voor die tijd met Dikkie vandoor gaat? Noa spreekt mijn gedachte uit, zij is er ook bang voor. We moeten er niet aan denken.
Als ik met onze nieuwe tweedehands Dikkie thuiskom, is ze blij. Ik mag hem nog niet uit mijn rugzak halen.
'Zit hij in een doosje?' vraagt ze.
'Nee, in een tasje', zeg ik.
'Ok! Ik doe mijn ogen dicht! Zegt ze. 'Je moet het tasje op mijn handen zetten!'
'Welke kleur heeft 'ie, denk je?'
'Oranje!!' Gilt ze.
'En hoe groot is-ie?'
'Ongeveer zo!' Ze houdt haar handjes op een klein afstandje.
'Ja!' zeg ik, 'ogen dicht!' en zet het tasje op haar handen.
'Ogen open!'
Verheugd haalt ze de nieuwe Dikke uit het tasje.
'Dikkie!' Ze drukt hem stijf tegen zich aan.
'Hoi!' piept hij. 'Is dit jouw huis?'
'Ja!' roept Noa, 'wil je het zien?'
Dat wil hij wel. Ze begint aan een rondleiding.
'Kijk en dÍt is mijn slaapkamer.'
'Mag ik bij jou slapen?' vraagt hij.
'Ja natuurlijk mag dat!'

Een paar dagen later word ik gebeld door een onbekend nummer.
'Hallo? Wij hebben Dikkie Dik gevonden', zegt iemand.
'Dikkie Dik is gevonden!' zeg ik.
Noa kijkt mij aan. 'Dikkie Dik is er weer!' roept ze. 'Nu heb ik twee Dikkies!'
Ze is euforisch. 'U heeft iemand heel erg blij gemaakt', zeg ik.
'We komen eraan.'

Zilver
leestijd: 3 min

Midden in de nacht hoor ik mijn baby huilen. Het begint met zacht gejammer, maar tegen de tijd dat ik in de keuken ben, klinkt het dramatisch. 'Boontje!', roep ik, in de hoop dat mijn stem haar kalmeert. Ze gaat alleen maar harder huilen. Ze huilt met lange uithalen, alsof ze groot leed te verwerken heeft. Mensen die zo huilen als zij zie je op videobeelden uit oorlogsgebieden, wanneer ze zojuist hun familieleden verloren zijn onder het puin van gebombardeerde huizen. Ik zou zelf ook zo huilen als ik mijn geliefde dood zou aantreffen. Ik zou op mijn knieën zakken en met lange, schokkende uithalen huilen, terwijl ik NEE! Zou schreeuwen. NEE! NEE! Het is afschuwelijk, zulk verdriet. Maar mijn baby heeft gewoon honger. Het betekent: 'Mama, melk graag! En vlug een beetje.'

Terwijl ik in de keuken het water voor de melk warm maak, zie ik ineens een zwart streepje op de broodplank. Ik buig mijn hoofd naar het aanrecht en knijp mijn ogen tot spleetjes. Tot mijn verbazing constateer ik dat het een zilvervisje is. 'Oi, gatver!', mompel ik en grijp de vaatdoek. Het beestje ontglipt me en verdwijnt onder het volle afwasrek. Ondertussen moet ik opletten dat het water niet te heet wordt. Zilvervisje. Het is me nogal een eer voor dit soort smerig ongedierte. Ten eerste is het helemaal geen visje, het lijkt er in de verste verten niet op. Ten tweede klinkt het ook nog eens veel te schattig. Ten derde is dat vervelende beest gewoon grijs. In ieder geval mag het, als je het mij vraagt, geen zilver heten. Het glimt niet, het is dof. Het is dofgrijs. Ik schuif wat met het rek heen en weer en het zilvervisje schiet in volle vaart over het aanrecht. 'Sterf!', roep ik, terwijl ik de vaatdoek vliegensvlug in tegengestelde richting laat neerkomen. Raak.

Intussen huilt mijn Boontje nog steeds hevig, maar ik blijf rustig. Zorgvuldig laat ik de afgestreken schepjes melkpoeder in haar flesje met warm water vallen. Vanmorgen las ik dat, volgens een Duits onderzoek, de insectenpopulatie met vijfenzeventig procent is geslonken in vijfentwintig jaar tijd. Dat is schrikbarend, want die insecten zijn essentieel om ons ecosysteem draaiende te houden. Desondanks zijn muggen, bijen, en vlinders, hard op weg om massaal uit te sterven. Ik vraag me af of die smerige zilvervisjes ook hard op weg zijn om uit te sterven. Waarschijnlijk niet. Maar het is er vannacht in ieder geval eentje minder.

Ik til mijn dochter uit haar bedje. 'Hee poppetje', zeg ik. Maar ik kom nauwelijks boven haar gekrijs uit. Mijn trommelvliezen trillen ervan. Zodra ze de fles ziet, verandert het gekrijs in hunkerend jammeren, en enkele seconden later klokt ze de melk gulzig en tevreden naar binnen. Zie je wel, er was maar weinig aan de hand. Al dat drama voor niets.

Ik herinner me weer waarom ik maar sporadisch en vluchtig het nieuws volg. Welbeschouwd is van volgen eigenlijk geen sprake. Het is omdat ik me niet te veel zorgen wil maken. Ik begrijp niet hoe mensen overal van op de hoogte kunnen zijn zonder weg te zakken in een existentiële depressie. Misschien is het als moeder maar beter om helemaal nergens meer van op de hoogte te zijn. Nu ik in de wereld van ouders en kinderen terechtgekomen ben, valt het me des te meer op. Die schijnbare zorgeloosheid overal. Op het consultatiebureau en bij de kennismakingsmiddag op de crèche wemelt het van de opgeruimde, positieve types. Van die moeders met halflang haar in een vrolijke krul. Of coupe soleil. Hoe is dat te verklaren? Wel, ten eerste heb je als ouder helemaal geen tijd om je bezig te houden met het nieuws en ten tweede ga je je misschien nog druk maken om de toekomst van je kind. De insecten sterven uit en daarmee komt ons ecosysteem in gevaar! Waar zadel ik mijn kind mee op? Wat voor toekomst heeft ze in een insectloze wereld, met een verpest ecosysteem? Nee hoor, dat soort gedachten kun je maar beter niet hebben. Het is niet al goud wat er blinkt, het is zelfs geen zilver. Het is dofgrijs. 

De fles is leeg. 'Goed zo!', zeg ik, en ik krijg een stralende lach terug.

De pianostemmer
leestijd: 7 min

'Dit is de telefoonbeantwoorder van Fons Sluijter, pianostemmer. Het tarief voor een stembeurt is veertig euro binnen de stad Groningen. Buiten de stad Groningen is het tarief vijfenveertig euro. Als u wilt, kunt u een boodschap achterlaten. Dag.'

Het was maandagmorgen. Een druilerige regen aaide de ramen. Na een korte groet (Hallo, ik ben Fons, zei hij) nam hij plaats achter de piano. Opende zijn koffertje met gereedschap. Opende de piano. Het was de eerste keer dat ik een pianostemmer over de vloer had. Ik wist niet hoe pianostemmers waren. Ik stelde me zo voor dat een pianostemmer vergelijkbaar is met een loodgieter of een glazenwasser. Maar die had ik ook nog nooit over de vloer gehad. Het was allemaal nieuw. Het voelde erg volwassen. 

'Ah, een Oostduitser. Daar zijn er heel veel van gemaakt', zei hij.
'Oh ja?' zei ik.
'Goeie piano.'
Plingg- plongg- plingg.
'Ja, kijk maar hier staat het. DDR.'
Fons wees naar de drie gouden letters in de linkerhoek.
'Oh ja', zei ik.

Ken uw instrument!

'Een mooi donkerbruin geluid.'
'Mmm', zei ik. Ik probeerde te bedenken of ik het daarmee eens was.
Plingg-plongg-plingg, deed hij nog eens en zette de stemvork op een toets.
'Ja, best wel hè', zei ik, want ik was het er wel mee eens. Donkerbruin.

Een donkerbruin geluid.

'Zo, die is flink laag', meldde Fons van achter de piano.
'Ja', zei ik. 'Hij is behoorlijk ontstemd.'
Tot nu toe ging het goed. Ik keek naar zijn gekromde rug. Rond de veertig, schatte ik. Wild grijzig haar dat lang niet geknipt was. Een blauwe wollen schipperstrui.
'Vierveertig is wel handig als je wilt samenspelen hè.'
'Hm? Hm, ja, dat zou wel handig zijn...' Vierveertig. Klinkt goed, dacht ik. Professioneel.

Vierveertig.

Plingg-plongg deed Fons. Met sleutels die hij aan de binnenkant van de piano had bevestigd, stelde hij steeds met een korte ruk de snaren bij. Plingg-plongg. Bijstellen. Het stemmen was begonnen. Vierveertig wat eigenlijk? Het klonk als iets dat te logisch was om te vragen. Het zou heel dom zijn om te vragen wat vierveertig was. Vierveertig qua geluidshoogte natuurlijk. Ongetwijfeld zoiets.

Ken uw instrument. Vierveertig geluidshoogte. DDR.

'Wel een vingerbreker', vond Fons.
'Tja... hij speelt best zwaar', antwoordde ik.

Mijn piano is een log mormel. Maar vingerbreker klinkt ook goed, dacht ik. Professioneel.

Ken uw instrument. Een vierveertig vingerbreker uit de DDR. Geluid: Donkerbruin. Stemmer: Fons.

'Dan moet je op de Russische manier spelen, met kromme vingers. Die hebben ook van die zware instrumenten', zei de stemmer, Fons.
'Oh ja', zei ik.

Ik weet niets! Ik weet niets! Ik zou meer moeten weten! Mijn donkerbruine vierveertig vingerbreker uit de voormalige DDR wordt heden gestemd door Fons de pianostemmer en dient op Russische wijze bespeeld te worden.

Plingg-plongg-bijstellen deed Fons. Het zag eruit alsof ik het zelf ook wel zou kunnen. Ik vroeg me af of het ook normaal was om koffie te zetten. Kopje koffie, pianostemmer? Ik kon me wel voorstellen dat zoiets zo hoorde. Fons zag er wel uit als iemand die het normaal vond dat er aan hem gevraagd wordt of hij koffie wil tijdens het pianostemmen. Maar dan werd het misschien koud.

Plingg-plongg. Bijstellen. Plingg-plongg-bijstellen deed Fons nog steeds, terwijl ik nadacht over de koffie. Hij was duidelijk in een proces dat niet onderbroken mocht worden. Plingg-plongg-bijstellen. Zo kon ik onmogelijk vragen of hij zin had in koffie. Ik wilde niet het risico nemen dat hij zijn concentratie zou verliezen. Dat zou heel dom zijn. Nog dommer dan niet weten wat vierveertig is. Donkerbruine DDR-vingerbreker. Beter wachten tot een goed moment. Plingg-plongg. Bijstellen.

Ik kon niets bedenken wat ik zou kunnen gaan doen. Het mocht geen lawaai maken, anders stoorde ik Fons. Maar het penetrante geplingg-plongg zorgde dat ik me ook niet kon verdiepen in een boek. Het was een lastige situatie. Er bleef weinig anders over dan koffiezetten. Voor als Fons straks misschien toch koffie wilde. Tussen het bijstellen en een plingg-plongg vroeg ik zo normaal mogelijk of hij zin had in een kop koffie. 'Ja', zei hij. Ping-plongg. Bijstellen. Hij maakte nu kleine smakgeluiden tussendoor. Plingg-plongg-smaksmak. Bijstellen. Dat kwam vast omdat hij zin had in koffie.

'Zo, hè hè', zei hij. 'Even pauze', en ging zitten op de bank.
Toen zag hij de cello.
'Hee je hebt ook een cello', zei hij en pakte de cello.
'Mooi.'
'Ja hè', zei ik.
Pong-pong deed Fons op de cello.
'Die heb ik nog maar een paar weken. Te leen van iemand', zei ik. 'Ik mag erop passen.'
Fons keek naar de cello alsof hij er verstand van had.
'Wat een monsterkist. Heb je er ook een stok bij?', vroeg hij.
'Ja', zei ik en pakte de strijkstok van het spijkertje waar die aan hing, vlak boven de piano.
'...en hars?'
'Ja. Ook', en gaf hem het blokje hars.

Monsterkist.

Fons harste en begon te strijken. Met ferme armbewegingen streek hij er klanken uit die ik er nog niet uit had gehaald.

'Hm', mompelde hij. 'Neuzig.'
'Neuzig', zei ik.
'Ja, hoor maar', zei hij en streek de hoogste snaar aan. 'Een hele neuzige A.'
'Oh ja', zei ik. Het klonk inderdaad neuzig.

Monsterkist met neuzige A.

'Het geluid komt niet helemaal lekker naar buiten. De kam zit ook scheef. Hij heeft een flinke klap gehad', constateerde Fons. Fons de pianostemmer die ook cello kon spelen. Met neuzige A. Hij gaf een paar tikken tegen de kam.
'Kijk, dit moet vijfenveertig graden zijn', zei hij en haalde zijn vinger langs de kam en de kast. Daarna begon hij weer te strijken met ferme armbewegingen.
'Zo, nu heeft 'ie wat meer kloten.'

Kloten. Ik heb een monsterkist met kloten. En een neuzige A. En een Duitse vierveertig vingerbreker.

Mooi. Heel mooi. Dit ging goed. Fons was op dreef.
'Beetje stemmen.'
Hij draaide aan de stemknoppen, vervolgens aan de fijnstemmers en speelde de derde suite van Bach.

Fons de pianostemmer zit op mijn bank en speelt cello. De derde suite van Bach.

'Die vind ik het mooist', zei hij toen hij klaar was.
'Oh ja', zei ik. 'Mooi.' Het was ook mooi. Vooral ook omdat het maandagmorgen was en omdat een druilerige regen de ramen aaide. Fons' koffie werd koud.
'Ik heb er zelf een gekocht van Tata Mirando', zei hij. "Ooit van gehoord?'
Nee, schudde ik.
'Het is een heel fragiel instrument, dun plaatwerk. Maar hij klinkt als een Stradivarius. Soms is het niet te houden, dan komt hij haast tevéél naar buiten.'
'Ja, ja', antwoordde ik, en nam een slok van mijn koffie.
Heb je ook melk?' vroeg hij.
'Ja, tuurlijk, sorry', zei ik en haalde een pak melk.
Fons goot een scheut melk in zijn koffie die nu nog kouder werd.
'Ken je Pablo Casals?' ging hij verder.
Nee, schudde ik weer. Ik weet niets! 'Hoe zei je?'
'Casals', zei Fons. C-A-S-A-L-S spelde hij.
'Oh ja', zei ik. 'Nooit van gehoord.'
'Dat is een hele beroemde cellist.'
'Hmm.'
Toen was het een tijdje stil.
'Is het eigenlijk moeilijk, een piano stemmen?' vroeg ik.
'Nou, je moet er wel een opleiding voor volgen. Die duurt drie jaar.'

Drie jaar!

'Drie jaar?' vroeg ik.
'Ja, je moet er gevoel voor ontwikkelen. En het is maar één dag in de week. Anders wordt het teveel. Dan haken er mensen af.'
'Wauw, dat wist ik niet.' Ik word maar geen pianostemmer.

Drie jaar.

Terwijl Fons verder stemde zocht ik Pablo Casals op, op het internet. Wat een prachtige man, Casals. Er zijn zoveel prachtige mensen, realiseerde ik me ineens. Zoveel prachtige mensen waarvan ik de meeste niet eens ken en ze staan gewoon op het internet! De tranen sprongen me in de ogen. Wat een mooie wereld. Wat een oneindige mogelijkheden. Wat een prachtige maandagmorgen.

'Ken je Wim Mertens?' vroeg ik.
'Ja, dat is toch die Vlaamse pianist?' antwoordde Fons.
Fons leek alles te weten. Maar misschien was dat omdat het leek alsof ik zelf niet alles wist.

'Op die manier wil ik ook leren spelen. Van dat kabbelende met ritmewisselingen en repetitieve melodielijnen.' Dat leek me de beste omschrijving. 'Beetje net als de muziek van Simeon ten Holt.'

Plingg-plongg-bijstellen deed Fons. Het was een vreemde maandagmorgen. Toen hij klaar was met stemmen, betaalde ik hem. Het was precies het bedrag dat hij rekende voor het stemmen van een piano. Binnen Groningen. Ik wist niet of pianostemmers fooi kregen.

'Ik had je graag een dikke fooi gegeven, maar ik zit een beetje krap momenteel', zei ik beschaamd. 'Maar als ik straks een dikke baan heb...'
'Ja ja', zei Fons, 'dan koop je een vleugel en dan moet je weer bezuinigen op de pianostemmer!'
We lachten.
Nu wist ik nog steeds niet of pianostemmers fooi krijgen.
Dag Fons, tot de volgende keer.

'Mazzel', zei Fons.
'Dag', zei ik.

Hersteltijd
leestijd: 5 min

Een zwangerschap is 'negen maanden op, negen maanden af', las ik in een van de commerciële nieuwsbrieven over ouderschap, die ik tegenwoordig vrijwillig in mijn mailbox ontvang. De online glossy staat vol met foto's van stralende moeders, en roze baby's die met onschuldige ogen de lens in kijken, omringd door een keur aan accessoires die onmisbaar zijn in het leven van verse, onwetende ouders. De verkoopwaren zijn bijna allemaal van plastic en flink aan de prijs. Iedere keer als ik op het punt sta om me af te melden van deze reclamefolder in vermomming, lees ik iets dat ik nog niet wist.

Eerst vond ik het een verontrustend feit, die 'negen maanden op, negen maanden af': achttien maanden, die gelijk staan aan anderhalf jaar aanpassing en acceptatie. Maar inmiddels heb ik de zin omarmd als was het een geruststellende waarheid. 

Ik bevind mij op dit moment in de fase 'negen maanden af': laat mij maar lekker herstellen. Laat mij maar denken dat er meer dan genoeg tijd is om op te krabbelen. Bovendien had de nieuwsbrief gelijk: er kan alweer zoveel meer dan eerst! Niet alleen mag ik bijna alles weer eten en drinken, maar bijvoorbeeld ook activiteiten zoals hardlopen behoren weer tot de mogelijkheden. Ik trek mijn sportschoenen aan en besluit om mijn vaste rondje te rennen. Mijn benen herkennen het wel, maar willen het nog niet van harte accepteren. Het eerste stuk over de Helperzoom voelt wiebelig en onstabiel. Ik ren langs de vertrouwde boerderijen in Essen en op de terugweg komen de bomen van de begraafplaats in zicht. Het tempo zakt. Maar ik heb tijd, ik mag gerust herstellen, dat is normaal, heb ik gelezen. In een opwelling buig ik af, de begraafplaats op. Stenen en botten, denk ik hijgend, overal stenen en botten hier. En bomen. Stenen en botten en bomen. 

Zwanger zijn is om te beginnen al een behoorlijke opgave, en daarna duikelt het leven in een suizende vaart over de kop in een mate die niemand je durft te voorspellen. Van een geboorte zou je het liefst wekenlang welverdiend willen bijkomen, maar vanaf het eerste moment is slapen een luxe geworden, en vereist de nieuwe situatie je volle aandacht.

Tijdens de geboorte en de eerste uren erna volgde ik slechts instructies op. Er gierden onbekende hormonen door mijn lijf en er stonden onbekende personen aan mijn bed te doen alsof mijn immense pijn normaal was. Ik vond de situatie buitengewoon vervelend, maar had wel in de gaten dat protesteren geen zin had. Ik had ze nodig, die mensen. Dus ik probeerde mee te gaan in de sfeer van die natuurlijke, nuchtere alledaagsheid, door ook te doen alsof de situatie normaal was. Dit was bepaald níet het moment om gevatte opmerkingen te plaatsen, of vraagtekens te zetten bij de protocollen op de afdeling verloskunde. Bovendien was ik tamelijk verbijsterd over het natuurgeweld dat zich had afgespeeld, waarbij ik urenlang volledig was overgeleverd aan dat ziekenhuis, met haar protocollen en talloze zusters. Talloze zusters! Zoveel verschillende zusters had ik nog nooit gezien, dagzusters en nachtzusters, vriendelijke en strenge, oude en jonge zusters. Allemaal hadden ze haast. Beheerste haast, maar haast, ik zag het heus wel.

Laat het over je heen komen, denk aan de baby, concentreer je.
De baby drinkt niet, de baby drinkt een beetje, de baby drinkt te weinig, de baby heeft een te lage temperatuur, ze is blauw om haar mondje, ze moet in de couveuse, zegt de zuster. De baby wordt weggerold naar een andere kamer.
Er komt een andere zuster binnen.
Hoe gaat het? Mag ik de hechtingen controleren? Ze wil niet drinken hè. Heb je al gekolfd?
Wil je vriend hier overnachten? Er wordt een logeerbed uitgeklapt.
In slaap zakkend, zie ik een andere zuster.
Maak je geen zorgen, zegt ze.
Maar ze heeft haast. Ze wil mijn bloeddruk meten.
Hoe laat is het? Vraag ik. Tien over vijf.
Hoe gaat het nu met de baby? Wil ze drinken?  
We gaan haar eerst temperaturen. 
Het mutsje van de baby is kwijtgeraakt tijdens het verschonen van het bedje.
Waar is haar mutsje? We kunnen het nergens vinden.
We slapen anderhalf uur.
Het logeerbed van mijn vriend is te kort, zijn voeten steken uit. Hij duwt het matras op de grond.
Daar verschijnt plotseling een karretje met ontbijt, en daar is ook de volgende zuster. 
Ze zegt dat het matras niet op de grond mag liggen. 
Wat wilt u? 
We willen alles. We stapelen appels, bananen en brood op een dienblad, naast yoghurt, en kaas die per plakje verpakt is. De koffie is niet lekker. Boter uit piepkleine kuipjes smeren we op droge havercrackers. De baby slaapt. Ze is niet meer blauw, ze is roze.
Naast mij gaapt een kraakwit patiëntenbed, waar mijn vriend niet op mag liggen. De volgende zuster zegt niets van het matras op de grond. 
Wat een prachtige baby! Het gaat goed, jullie mogen straks naar huis.
Naar huis. Naar huis met de baby. Een uur later zit ik in een rolstoel, voortgeduwd door mijn vriend, in mijn armen houd ik een klein meisje.

Mijn benen zijn zwaar, en ik loop langzaam langs de grafstenen. Er is verder niemand hier. De toppen van de bomen bewegen hoog in de wind. Botten en stenen, botten en stenen en bomen. Ik probeer uit te rekenen hoe oud de overledenen werden. Onder een grote grijze grafsteen ligt iemand die drieënvijftig jaar werd: te jong. Ik loop door, mijn ogen zoeken de data op de volgende steen en ik reken uit; deze vrouw werd zesentachtig. Mooi. Op een volgende steen lees ik: Ik had nog veel meer willen leven, vooral mijn liefde was nog groot. Deze jongen werd tweeëndertig. Dan zie ik een klein grafsteentje. Ik sta stil bij het grafje en reken uit; een maand en een week. Ik schrik. Een baby. Ik zie ineens mijn meisje voor me. Er zijn al zoveel mensen weg, en er is nog zoveel tijd, zoveel hersteltijd eerst, en daarna ook nog. Laat mij alsjeblieft denken dat er nog oneindig veel tijd is.

Ik zet het op een rennen.

Willem
leestijd: 8 min

In de krant stond dat er bij hoge temperaturen meer ongelukken gebeuren, omdat er mensen zijn die door de hitte emotioneler reageren dan anders. Er is zelfs een nieuw woord in het leven geroepen voor dit soort mensen. Zij worden 'warmtezombies' genoemd. Direct vroeg ik me af of ik misschien zelf ook te maken had gehad met zo'n warmtezombie.

Op een ochtend in Kantens, een dorp zo'n 30 km ten noorden van Groningen, waren Eric en ik bezig onze spullen uit zijn Volkswagenbus uit te stallen op het stukje grasveld dat ons was toegewezen. Het was die dag zinderend warm en ik was zeven maanden zwanger.

De rommelmarkt kwam langzaam op gang. Twee dorpsbewoners kwamen aanlopen, ondanks dat de markt officieel nog niet was begonnen.
'Koffie?' vroeg ik Eric, en hield symbolisch de thermoskan omhoog.
'Ja!' Riep hij vanonder de parasol, die hij in de grond probeerde te steken.
Het ging moeilijk, er glinsterde zweet op zijn voorhoofd.
Toch had hij zin in koffie.
We hebben altijd zin in koffie, vooral als we op pad zijn.

Dan gaat het niet alleen om de koffie zelf. Nee, het is vooral dat kampeergevoel, afgesneden van alle comfort. Een spartaans ogenblik dat verlicht wordt door die ene thermoskan waar we op aangewezen zijn, met daarin een beperkte hoeveelheid koffie. Daar horen geen kartonnen of plastic bekertjes bij, maar echte kopjes, om het koffiedrinken zo waarheidsgetrouw mogelijk te simuleren. Daarmee ontstijgen we haast het kampeergevoel. We hebben alles onder controle, ons kan niets gebeuren. We hebben koffie. In echte kopjes.

De parasol viel om.
'Ik heb iets nodig om hem te stutten', zei Eric.

'Hier,' zei ik, en gaf hem een van de stoelen die ik wilde verkopen.

Alles moest weg want hoe klein een kind ook is, het heeft ruimte nodig, en bovendien zouden mijn spullen vast nog wel wat opleveren.

De zaken gingen goed. Ik onderhandelde over de prijs van een jurkje met stippen, ('Die staat u leuk!'), de tuinstoelen ('gaat u gerust zitten hoor') en een klein houten nijlpaard ('dat heb ik zelf nog in Zuid-Afrika gekocht, langs de kant van de weg').
Rond vijf uur hadden we er genoeg van.
'Inpakken?' vroeg Eric.
Ik knikte. Het was nog steeds warm, de markt liep leeg en de koffie was op.

Even later stapten we de bus in.
'Op hoes an!' riep ik, maar de bus weigerde te starten.
Eric probeerde het nog eens.

Niets.

'Please' prevelde ik, en deed mijn ogen dicht. Opnieuw weigerde de motor.
'Nee hè?'
Eric wachtte een minuut.
Hij draaide nog eens de sleutel om. 'Come on!' riep hij.
Vrr vrr vrrr haperde de bus. Toen sloeg de motor met een ronkende stoot aan. Vroemm.

'Okee'! zei Eric. 'Wegwezen hier!'

We reden door het zonovergoten landschap, over de Trekweg richting Winsum. We deden het rustig aan.
'Hee, die auto zit wel heel dicht achter ons,' zei ik.
'Ja, antwoordde Eric, al een tijdje.'
'Die is niet blij als we zo in de 30 km zone terecht komen.'
De weg was te smal om in te halen.

'Niet blij' was te zacht uitgedrukt.
De weg verbreedde. Op dat moment haalde de auto ons met een rotvaart in en kwam dwars voor ons op de weg tot stilstand.
Eric stond direct op de rem. 'Godver!' zei hij, 'wat is dit?'

Uit een robuuste, zwartglimmende Nissan Xtrail stapte een kerel met een postuur dat paste bij zijn auto. Met passen die zo groot waren als zijn logge benen hem toelieten en een boos, roodaangelopen hoofd kwam hij op ons af.
Het zag er niet best uit. Hij was woest.
Nog net op tijd draaide Eric zijn raampje dicht en reed achteruit.

De man liep weer richting zijn monster-Nissan en voordat hij instapte, passeerden we hem.
Met hoge snelheid scheurden we door de catacomben van Winsum. Hij liet niet los. Hij was als een pitbull.

'Wat doen we?' Vroeg Eric.
'Naar Groningen!' riep ik.

We draaiden de N361 op.

De man achter ons draaide ook de N361 op.

'Bel 112!' riep Eric.

Ik graaide onderin mijn rugzak naar mijn mobiel en toetste het nummer in.
'Hallo?' zei ik, 'Hallo?'
'Goedemiddag, dit is de meldkamer van de politie,' zei een vrouw traag.
'We worden achtervolgd! Begon ik paniekerig.
'We rijden nu op de N361 richting Groningen'.
'Ik heb uw exacte locatie nodig', zei de vrouw.
Zo goed en zo kwaad als het ging gaf ik haar het nummer van een hectometerpaaltje.
'Dit is niet het volledige nummer, ik heb het volledige nummer nodig', zei ze.
Ik begreep niet wat ze bedoelde.

Intussen probeerde de man ons in te halen, maar Eric zwenkte uit naar links. Zijn ogen schoten van de achteruitkijkspiegel naar de weg voor ons, en weer terug.
'Hij is gek!' riep Eric. 'Dit is levensgevaarlijk!'
Ik dacht aan de film 'Duel', geregisseerd door Steven Spielberg.
'Het is levensgevaarlijk!' riep ik.
Maar dat was niet wat ze wilde horen.
'Nu moet ik even streng zijn,' zei ze.
Welk nummer ziet u nog méér op het paaltje? Maar er was helemaal niet nog een nummer. Er was op ieder paaltje maar één nummer. Bovendien was een aanzienlijk aantal van die paaltjes ook nog eens aan het zicht onttrokken doordat het gras in de berm zo hoog stond.
'We rijden op de N361 tussen Winsum en Sauwerd!' Riep Eric.
Ik herhaalde dat.

Plotseling doemde het zwarte gevaarte naast ons op, en probeerde ons van de weg af te rijden.
'Shit' zei Eric, 'hij gaat ons klem rijden', en trapte het gaspedaal nog dieper in.
'Hij gaat ons klem rijden!' zei ik.
Op dat moment kwamen er auto's uit de tegengestelde richting, en de man koos eieren voor z'n geld.
'Hij zit nu weer achter ons!'
'Goed', probeerde de vrouw weer, ze deed echt haar best.
'Wat is het nummerbord van de auto die u achtervolgt?'
Hij reed vlak achter ons, zijn nummerbord was duidelijk leesbaar. Met mijn dikke buik boog ik moeizaam achteruit en spelde zo rustig mogelijk; achtentwintig.... BH.... ZZ.
In een film was dit het moment geweest waarop hij zijn geweer had gepakt om te schieten. Dat is altijd zo.
Dat schot had de achterruit versplinterd en mij rakelings gemist. Van de schrik, en ook om het volgende schot te ontwijken zou Eric uitgeweken zijn naar rechts, en dan waren we tegen een boom gereden. 'En ik ben ook nog zwanger' dacht ik ineens.

'Ik heb op dit moment geen dienstwagen ter beschikking,' zei de vrouw aan de telefoon. Om te voorkomen dat onze achtervolger voor ons zou komen rijden, slingerde Eric plotseling de bus het fietspad op. De bomen vlogen rakelings langs mijn raam.

Ik probeerde kalm te blijven. Het lukte niet.
'We rijden op het fietspad!' Riep ik met overslaande stem.
Ik hoorde niets meer.
'Bent u er nog?!' 'Ik ben zwanger!' riep ik.

'Het is levensgevaarlijk!' riep Eric.
'Het is levensgevaarlijk!' riep ik.

Toen was hij ineens weg. De man was weg. Hij was omgekeerd.

'Jezus!' zei ik. 'We zijn hem kwijt.'
'Er komt een dienstwagen uw kant op,' antwoordde de vrouw.

Na een paar minuten kwam een politieauto ons tegemoet. Eric zwaaide en knipperde met zijn koplampen.
De politie zwaaide terug.

Een uur later belden ze.
'Het voertuig werd niet in Winsum aangetroffen', hadden zij geconcludeerd.
In de dagen erna overwoog Eric om zijn bus te verkopen, uit angst voor een wraakactie.
De man kwam waarschijnlijk uit de buurt en we hadden hier te maken met een gevaarlijke gek. En van een gevaarlijke gek kun je vanalles verwachten.
Twee dagen later belde de politie weer; de man was getraceerd.
Het had even geduurd want ze 'hadden het nogal druk gehad.'

Volgens onze achtervolger zou Eric onverantwoord hebben geslingerd op de Trekweg - en 'Er wonen daar kinderen', had de man toegevoegd, die Willem bleek te heten.
Het lukte Eric om de politie het telefoonnummer van Willem te ontfutselen, en hij belde Willem zelf.
Die bleek inderdaad uit de buurt te komen.

'Dat was niet zo best hè!' Begon Eric.
'Nee, inderdaad niet zo best!' antwoordde Willem.
'Je zag er nogal agressief uit', zei Eric, 'vandaar dat ik wegreed.'
Volgens Willem had Eric niet weg moeten rijden.
'Ik had je alleen de huid willen volschelden. Maar ik heb mijn postuur niet mee,' zei hij.
'Ik weeg honderdtachtig kilo en ik ben twee meter zeven.
Vroeger toen ik een jaar of twaalf was, mocht ik al niet meer op het springkussen.'

Nou, mocht ik eens een man van honderdtachtig kilo en twee meter zeven in de kroeg tegenkomen, dan drink ik een biertje met hem!'
Zei Eric. Dat stemde Willem tevreden.

Een half jaar later las ik in het nieuws dat Willem op hoge snelheid het centrum van Groningen in gereden was, terwijl de politie hem achtervolgde. Hij slingerde in zijn Nissan over de Grote Markt en hield daarna de politie onder schot, met een namaakpistool. Hij werd in zijn been geschoten en opgepakt. Hij wilde graag opgenomen worden. Aldus Willem.

Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Leonieke Toering (Leidschendam, 1978) is muzikant, zangeres, schrijver en voice-over. Ze woont in Groningen sinds 1999, en studeerde af aan de RuG in 2003 (Engelse taal- en letterkunde).