1. Lieverdjes
    (04 april 2020)
  2. Als je maar met je hand op je hart durft te zeggen dat het zo is gegaan
    (29 februari 2020)
Lieverdjes
leestijd: 7 min

Mijn vader, een groot voetballiefhebber, stierf in de zomer van een nieuw decennium dat glorieus was ingeluid met het winnen van de Europacup I door Feyenoord, als eerste Nederlandse club. Een van de laatste dingen die hij als gezond man in de krant las, was het bericht dat de Rotterdammers hun recettes in de aanschaf van een groot aantal huurwoningen gingen steken - volgens mijn vader een financiële meesterzet waarmee de club van Kindvall, Hasil en Van Hanegem de hegemonie over het Nederlandse voetbal had veiliggesteld. Dat een Amsterdammer met zoveel warme bewondering over een Rotterdamse club kon spreken, had in zijn geval een simpele reden: mijn vader hing niet Ajax aan, maar DWS - de club van de Spaarndammerbuurt en Staatsliedenkwartier, die in 1964 een uniek wapenfeit had geschreven door als promovendus in één keer kampioen van de Eredivisie te worden, met spelers als de kittige (vergeten voetbalwoord) rechtsback Frits Flinkevleugel en de elastieken doelman Jan Jongbloed, die het Nederlandse elftal haalden en als aanvulling op hun semiprofcontract een sigarenwinkel kochten. Maar bij dat wapenfeit was het gebleven. In het seizoen 64/65 had ene Johan Cruyff zijn debuut bij Ajax gemaakt en was DWS seizoen na seizoen dieper naar onderen gedrukt, tot de supporters geen andere vreugde meer konden ervaren dan het succes van Feyenoord.

Na mijn vaders dood schreef mijn puberale logica voor dat DWS het morele evenwicht in de kosmos zou herstellen met een nieuwe opmars. Het werd mijn eerste confrontatie met de afwezigheid van iedere logica bij de dingen die er in het leven echt toe doen. DWS gleed alleen maar verder af en eindigde het seizoen 71/72 alleen maar boven de degradatiestreep omdat Volendam en Vitesse nóg slechter waren.

In de zomer daarop volgde een nieuw drama: DWS, met zijn oogstrelende zwart-blauw gestreepte shirts, staakte de strijd tegen de ondergang en fuseerde met Blauw Wit tot FC Amsterdam. Lullige naam vond ik dat. Lullig tenue ook: rode broek en wit shirt. Met het Lieverdje (van het Spui) als clubembleem. Sjeezes.

Blauw Wit leverde maar één basispeler: ausputzer Jan Fransz, die als een rugpatiënt over het veld sukkelde en de absurd hoge leeftijd van 36 jaar had, met grijs haar om mijn vernedering als supporter compleet te maken. Flinkevleugel was onderhand ook al in dertig, nog altijd kittig en goed voor Amsterdamse humor in interviews, maar wat oogde hij nietig in dat witte shirt op de elftalfoto! Het was me nooit zo opgevallen in het flatteuze zwart-blauw van DWS, maar Frits, de adremme kuitenbijter, was een dwerg. Geldschieter-voorzitter Dé Stoop kocht nog wat onbeduidende bankzitters weg bij andere clubs en er volgde in 72/73 een bijrol onderin de middenmoot. Ik hing de Lieverdjes aan met al mijn vaderloze hartstocht, maar plezier beleefde ik niet aan ze. Aan het eind van het seizoen won Ajax zijn tweede Europacup 1 op rij. Tegen Inter Milan, in de legendarische zwart-blauw gestreepte shirts. In het stadion van Feyenoord, dat in de voorafgaande maanden al zijn grandeur had ingeleverd.

En weer werd het zomer, en weer dreigde er een drama. Het gerucht ging dat FC Amsterdam, waar geen hond was komen kijken omdat de binding met DWS'ers en Blauw Witters nihil was, failliet en wel uit het betaalde voetbal zou verdwijnen. Zonder mijn lp's van de Kinks, Rolling Stones en Led Zeppelin was ik die zomer een héél somber jongetje geworden.

Van dat faillissement kwam het nét niet, maar de club ging de nieuwe competitie in met de nu toch wel erg oude Flinkevleugel en Jongbloed, de ronduit fossiele Fransz en een linksback die Rob Bianchi heette en uitblonk in het met bal en al over de zijlijn dribbelen. Voorin een paar anonieme tieners die bij amateurclubs waren weggeplukt: Gerard van der Lem kwam van Zeeburgia na ooit wegens luiheid bij Ajax te zijn weggestuurd. Nico Jansen had linksback gespeeld bij SDW, werd de Beuker van de Jordaan genoemd en had alle gebrek aan techniek om die bijnaam eer aan te doen.

De openingswedstrijd van het seizoen zou thuis zijn tegen PSV, dat de gebroeders Van de Kerkhof en de Zweedse wonderspits Edström had gekocht om aan de heerschappij van Ajax te tornen. Ik moest en zou bij dat bloedbad aanwezig zijn, als morbide eerbewijs aan mijn vader, en zeurde bij mijn moeder het geld voor een kaartje los.

Het was zonnig, die eerste competitiezondag van 73/74. Het Olympisch Stadion zat halfvol mensen die dat imposante nieuwe PSV weleens wilden zien. En Gerard van der Lem wervelde negentig minuten lang over het veld. Nico Jansen werkte de bal met PSV-verdedigers en al in het doel, Fransz was onpasseerbaar, Flinkevleugel kleineerde René van de Kerkhof en Jongbloed had in die eerste wedstrijd al de vorm die hem op het WK van 74 terug zou brengen in het Nederlands elftal, op bevel van Johan Cruyff. PSV won verder al zijn wedstrijden en onttroonde Ajax.

Iedere puber heeft zo'n jaar nodig. Mijn moeder begreep dat en verhoogde mijn zakgeld zodat ik naar alle thuiswedstrijden kon. Marathontribune Vak C. Er werd veel, heel veel gewonnen, de plukjes toeschouwers groeiden aan tot plukken en de Lieverdjes plaatsten zich voor de UEFA Cup van 74/75.

En dát jaar werd nog veel mooier. Weer hoog meedraaien in de Eredivisie, gewoon weer met Flinkevleugel, Fransz en Jongbloed. Wat voelde ik mijn vader dicht bij me toen ik tussen de vijanden in De Meer zat en we Ajax met 2-4 afdroogden na met 2-0 te hebben achtergestaan. We wonnen van Feyenoord in de Kuip. We wonnen in de UEFA Cup van Inter Milan, met blauwzwarte shirts en al, in San Siro. We versloegen Fortuna Düsseldorf. We waren de laatste Nederlandse club die nog meedeed in het toernooi. Lange neus naar Ajax. We hadden een prachtig okergeel uittenue. We kregen er nieuwe onwaarschijnlijke sterren bij met de slungelige linkerspits Geert Meyer en Heini Otto, een middenvelder met de motoriek van een giraf maar een onfeilbare pass. We konden de hele wereld aan. Tot Nico Jansen een gele kaart te veel pakte en we het zonder hem tegen FC Köln moesten opnemen. Trainer Pim vd Meent bedacht de meest logische oplossing: voor Jansen zou ene Klaas Karte spelen, overgekomen van de amateurs van Uithoorn, waar hij linksback had gespeeld - zwartharig maar verder in alle opzichten het evenbeeld van Snoetje, zoals we Nico liefkozend waren gaan noemen.

Geen method actor heeft zich ooit zo in zijn rol ingeleefd als Klaas. Zinderend van vechtlust kwam hij in Keulen het veld op. De scheidsrechter blies het beginsignaal, Klaas rende op de eerste de beste Duitser af, zette met beukend geweld een tackle in en de Lieverdjes verloren na zijn rode kaart met 5-1. Klaas werd omgedoopt in Klaas Karate en speelde geen wedstrijd meer. Zo moest het ook eigenlijk wel zijn, vond ik. De voorbije jaren hadden me gesterkt en een goed gevoel voor tragiek bijgebracht.

Ik ben daarna nooit meer bij een wedstrijd geweest. Ook niet toen het Olympisch Stadion zo leeg werd dat de FC zijn wedstrijden op een bijveld ging afwikkelen, en degradeerde, en nooit meer enig uitzicht op een revival had. Zo groot was mijn gevoel voor tragiek nou ook weer niet. En er was een meisje met bruine ogen om verzoening in te vinden. Het werd tijd om aan mijn oude leven te verzaken. En zo stierven de Lieverdjes.

Als je maar met je hand op je hart durft te zeggen dat het zo is gegaan
leestijd: 7 min

Gemak dient de mens, zei mijn vader vaak. In de jaren die ik met hem mocht delen, was dat een veelgebruikte maar steevast spottend bedoelde uitdrukking in de Jordaan, waar vrijwel iedereen het tegendeel leefde van wat de vrolijke liedjes wilden doen geloven, en sarcasme moest voorkomen dat je sores zou doorslaan in een walging die het leven pas echt zwaar zou maken. Ik moest hieraan denken toen Dwarsstraat me de enige restrictie oplegde voor mijn bijdragen: alles mag, als ik maar binnen de feiten blijf zoals ik die ken. Gemak dient de mens, hoorde ik mijn vader zeggen.

Feiten schrijven, benieuwd hoe dat me afgaat. Want als iets me aantrekt in het schrijven van fictie, dan is het de vrijheid die het me biedt om straffeloos toe te geven aan mijn ongeduld: toont de waarheid die ik op papier wil krijgen zich weerbarstig, dan morrel ik ongeremd aan personages en situaties tot ik iets teruglees wat zich wel voegt naar wat eruit moest. Dat zal hier dus anders moeten.

Hoe schrijf je de waarheid over iemand die onvervreemdbaar is aan je levensgevoel, maar stierf voordat je hem echt kon leren kennen? Nu ik zelf meer dan tien jaar ouder ben dan mijn vader was toen ik hem verloor, weet ik dat tijd alleen de oppervlakkige wonden heelt. Zijn gemis doet allang geen pijn meer, maar is met de jaren zo groot geworden dat ik het overzicht kwijt ben. De dood heeft hem na al die jaren tot een mythe gemaakt. En vaders zijn toch al zo mythisch.

In zijn geval wijzen ook de feiten boven zichzelf uit. Met de dood van mijn vader, bijvoorbeeld, verloor ik meteen ook zijn kant van mijn familie. Hij was een renegaat geweest, had de polder verruild voor Amsterdam en erger nog: een Amsterdamse vrouw. Tegenwoordig zijn er salafistische moslims die alle Nederlandse vrouwen als hoer bestempelen, maar de lelieblanke en oerkatholieke ouders en broers van mijn vader beschouwden vrouwen uit de grote stad als hoeren. Ik weet niet of ze zijn dood als een wrake Gods zagen, maar voor hen was het wel een kans om zich van mijn moeder en mij te ontlasten.

Vele jaren later werd ik opgespoord door een verlichte neef van wie ik het bestaan allang was vergeten, zoals ik nu de aanleiding voor zijn speurtocht naar mij ben vergeten (iets met een erfenis, geloof ik; nooit een cent van gezien, geloof ik) en hij vertelde me dingen over mijn vader die hij van de zijne had gehoord. De familie woonde in Hillegommerbuurt, een vlek in de Haarlemmermeerpolder, waar mijn grootvader de enige slagerij in de omgeving dreef. In de oorlogsjaren was mijn vader voor in de twintig, bezat een motorfiets (mijn vader had een motorfiets), speelde onveranderlijk de booswicht in stukken van de toneelvereniging en deed dat zo goed dat hij het streektheater aan de achterkant moest verlaten om de toorn van het publiek te ontlopen. Toen hij op een dag zei dat hij bij het verzet wilde, kreeg hij van mijn grootvader te horen dat hij zijn mond moest houden en te belangrijk was als bezorger van pakketten vlees bij de boeren in de buurt. Op de transportfiets van de slagerij. Niet op die goddeloze motorfiets. Mijn vader gehoorzaamde, want vaders werden nog gehoorzaamd, en hij bleef mokkend door weer en wind zijn rondes maken. Toen hij mijn grootvader eind '43 vroeg waarom hij bij enkele boerderijen steeds grotere pakketten moest bezorgen, zonder daar gezinsuitbreiding te hebben gezien, luidde het antwoord dat hij zijn mond moest houden. In stilte fietste hij voort, tot hij zich voor de Arbeitseinsatz moest gaan schuilhouden bij een boer in Friesland, met een vijftal leeftijdsgenoten weggestopt op zolder. Daar moest hij erwten op grootte sorteren en kreeg hij elke avond karnemelkse pap te eten, geen vlees, wat de reden zal zijn geweest waarom hij nog steeds geen verband legde tussen zijn pakketten en onderduikers. Maar voor zijn vertrek had hij toch nog zijn verzetsdaad gesteld...

De adjudant-Ortskommandant die toezicht hield over dorp en omgeving was een beminnelijke man die de oorlog zelf ook maar een ellende vond en elke dag koffie dronk in het enige café dat het dorp telde. Op een dag pakte hij na die koffie zijn lange officiersjas van de kapstok en zag dat iemand daar een koeienstaart aan had genaaid, afkomstig uit de enige slagerij die het dorp telde. Als hij al boos was, was hij dat niet in die mate dat er repercussies volgden, maar mijn vader werd die avond zonder vorm van proces de hele slagerij door geslagen door mijn grootvader.

Toen ik zes was, begin jaren zestig, kreeg mijn vader een maagzweer. Het grote bed van mijn ouders werd in de woonkamer neergezet zodat hij het leven op straat kon volgen tijdens zijn rustkuur van zes weken. Ik zat elke vrije minuut bij hem op dat bed. In mijn herinnering hebben we toen voor het eerst de Beatles op tv gezien, en vond ik ze vies met dat lange haar, maar zei hij dat ze iets heel bijzonders in hun mars hadden. Een oneigenlijk generatiedispuut, maar ik was ook nog maar zes. De rustkuur hielp niet, hij werd geopereerd, en stierf op de operatietafel. Maar ze haalden hem terug en hij bezwoer ons bij thuiskomst dat doodgaan helemaal niet erg was. Je zag een wit licht en alles was vredig. Mijn moeder verbood hem het er ooit nog over te hebben. Ze had al eens een man verloren en ging permanent gebukt onder een aan paniek grenzende overbezorgdheid.

Op mijn elfde verjaardag kreeg ik een draagbare pick-up, met één singeltje. 'Ob la Di Ob la Da' van de Beatles. Nadat ik dat een keer of driehonderd had gedraaid, ging hij de deur uit en kocht het Witte Dubbelalbum, voor wat meer variatie tijdens het lezen van zijn Nieuws van de Dag, en als ik voor één herinnering met mijn hand op mijn hart kan instaan: zijn verbijsterde gezicht toen 'Revolution Number 9' door de kamer schetterde.

Toen ik naar de MAVO ging, een school vlak bij huis zodat ik niet hoefde te fietsen en mijn moeder daar geen de doodsangsten over hoefde uit te staan, deed mijn vader iets ongebruikelijks. Hij werd lid, en zelfs voorzitter, van de oudercommissie. Mijn vader, die na het verzetsverbod van mijn grootvader nooit meer ergens bij had willen horen. Hij raakte bevriend met de directeur van de school, en het jaar ging om, en de zomer kwam, en tijdens een potje badminton op de camping deed mijn vader iets nog veel ongebruikelijkers. Hij viel. Zomaar. Die avond viel hij nog eens, en daarna wilde hij niets meer zeggen. Hij laadde onze spullen in de auto, reed ons naar huis en was dood voor het nieuwe schooljaar begon.

Op de eerste schooldag werd hij begraven, dus ik ging een dag later pas naar school, zat tussen klasgenoten die niets tegen me durfden te zeggen en werd in de middagpauze onderschept door de directeur. Meneer Benner, de schrik van alle leerlingen, huilde toen hij me vertelde dat mijn vader hem enkele maanden eerder had gevraagd zich over mij te ontfermen als hem iets mocht 'overkomen'. En ontfermen deed hij zich. Gek werd ik van die man, niets onder een 9 volstond, en over mijn vader sprak hij met geen woord meer.

En hier vrees ik de feiten toch te moeten verruilen voor de mythe die mijn vader voor me is. Mijn waarheid is dat die maagzweer uit de tijd van 'She Loves You' kanker was, dat hem dat is verteld en dat hij zich niet wilde laten behandelen omdat de angst mijn moeder fataal zou worden. Dat hij de gok maar nam dat de operatie afdoende was geweest en dat hij, toen de pijn niet meer te negeren viel, tegen zijn aard in voorzitter van een commissie werd om mijn schooldirecteur te bevrienden en als plaatsbekleder aan te wijzen. Voor de feitelijke juistheid kan ik niet instaan, maar ik verzin niks, want wat kun je anders verwachten van een verzetsheld?

Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Peter Abelsen (Amsterdam, 1957) is literair vertaler, schreef de roman 'Een soort geluk' en schrijft nu 'Sympathy for the devil'.