1. Maar
    (07 oktober 2023)
  2. Nijlganzen
    (17 juni 2023)
  3. Laarzen
    (18 maart 2023)
  4. Onbekommerd
    (02 januari 2021)
  5. Muis
    (31 oktober 2020)
Maar
leestijd: 3 min

Om beter te worden, wandel ik iedere morgen. Ik loop hetzelfde rondje langs het Van Starkenborgh-kanaal tot aan de Noordzeebrug, linksaf de Curaçaostraat door en dan via het park naar huis. Ik vertrek altijd om dezelfde tijd: zodra Zoon naar school is gerend. Het is een eenzaam rondje, ik kom zelden iemand tegen. Behalve hem. Hem zie ik iedere morgen op zijn balkon staan. Zijn onderarmen leunen op de geel geschilderde metalen buis, die dienstdoet als balkonhek. Hij is te lang om dat rechtopstaand te doen, waardoor zijn bovenlichaam licht naar voren helt. Zijn geelwitte haar is ongekamd, zijn gezicht rimpelig als een stuk vloeipapier dat eerst als prop verfrommeld is en daarna weer werd gladgestreken. Zijn handen, bespikkeld met levervlekken, liggen losjes over elkaar. Een zelf gedraaide sigaret plakt aan zijn onderlip. Zo nu en dan inhaleert hij diep en blaast blauwgrijze rookwolken uit. Hij tuurt van onder borstelige wenkbrauwen in de verte, kijkt uit over het kanaal, daar waar het water splitst in het Westerwijtwerdermaar.

Het maar is een term uit het Gronings dialect. Het betekent waterloop. Het woord 'maar' kennen we in het Nederlands vooral als voegwoord. Wanneer je twee zinnen samenvoegt en maar als voegwoord gebruikt, verandert dat de betekenis. Alles voor het woord 'maar' transformeert. In dit geval transformeert het uitzicht op het industriële kanaal, vanwege de variëteit aan woonboten in het maar, naar een gemoedelijk en huiselijk panorama.

Hij draagt nooit een jas, altijd een donkerblauwe schipperstrui. Het maakt niet uit hoe koud het is. Misschien heeft hij altijd gevaren en is hij daarom na zijn pensionering aan het water gaan wonen. Zijn de rimpels in zijn gezicht het gevolg van het in weer en wind buiten zijn. Heeft hij met vereelte handen touwen vastgesjord en het dek geschrobd. Of was zijn blik scherp en precies, zodat hij zijn schip soepel door smalle kanalen en onstuimige rivieren kon manoeuvreren.

Iedere morgen wens ik hem goedemorgen. Meestal beweegt hij dan bijna onmerkbaar, knippert heel even in mijn richting en bromt iets onverstaanbaars terug. Daarna staart hij weer in de verte, blauwgrijze rook uitademend. Misschien weet hij wel dat ik iedere morgen, zodra ik de flat zie, kijk ik of ik hem zie staan. Altijd eerst zijn handen met de bruine vlekjes, en daarna een pluk geelwit haar.

Dat ik iedere morgen mijn pas vertraag om het moment te verlengen dat daar, tijdens mijn wandeling, iemand is. Iemand wiens routine de mijne kruist, met wie ik een moment samen ben. Maar waarschijnlijk tuurde hij al rokend over het water voordat ik ziek werd. Bromt hij, omdat hij niet onbeleefd wil doen. Natuurlijk staat hij niet te wachten totdat ik langs zijn balkon loop. Hij kijkt echt niet om kwart over acht op de klok om een plukje shag in een vloeitje te leggen zodat hij er alvast een sigaretje van kan draaien. Wacht dan ook niet nog vijf minuten voordat hij naar buiten stapt, zodat hij klaarstaat zodra ik langskom. Hij weet helemaal niet dat ik besta.

Ook vandaag maak ik mijn wandeling, hetzelfde rondje om dezelfde tijd. Vandaag moet ik huilen, maandenlang opgespaard verdriet drupt ongewild naar buiten. Ik hou er niet van om in het openbaar te huilen, alleen lukt vandaag het groothouden niet. Ik ben moe en gefrustreerd dat beter worden zo lang duurt en zat van de zoveelste grijze lucht die de dag nauwelijks van de nacht laat onderscheiden. Zodra ik bij de flat ben, en zijn gevlekte handen en een pluk geelwit haar zie, knipper ik mijn tranen weg. Dat doe ik niet voor hem, want hij weet immers niet dat ik besta. Ik doe het voor mij. Omdat ik de routine niet wil doorbreken, omdat ik toch dat moment samen wil voelen. Mijn goedemorgen is zacht en iel, al lukt het me wel om naar hem te glimlachen. Net als iedere morgen staat hij daar over het maar uit turend, de sigaret op zijn onderlip. Net als iedere morgen knippert hij in mijn richting, klaar om zijn onverstaanbare reactie te brommen.

Maar vandaag komt hij ineens in beweging, gaat rechtop staan, draait zijn hoofd naar me toe. Hij knippert niet alleen, hij kijkt me echt aan. Ik vertraag mijn pas en kijk terug. Het lukt me niet om te verhinderen dat er alsnog een traan over mijn wang loopt. Een moment blijft hij in dezelfde houding naar me kijken. Dan pakt hij zijn sigaretje tussen duim en wijsvinger van zijn lip, gaat rechtop staan, en zegt: 'Dag lieverd'.

 

 

Nijlganzen
leestijd: 5 min

Ik draag nog steeds een winterjas als ik ze 's ochtends vroeg ineens aan de waterkant zie. Elf donkerbruine, wollige nijlganzenkuikens liggen in een hoopje tegen elkaar aan. Vader nijlgans komt luid gakkend en blazend overeind, zet zijn borst uit en loopt in mijn richting. Moeder spoort haar kroost aan het water in te gaan, zo ver mogelijk uit mijn buurt. Zodra alle kuikens naar het midden van de parkvijver zwemmen, stapt ook moeder het water in. Vader gakt nog wat naar mij en voegt zich bij zijn familie.

Tien jaar geleden werd mijn net geboren zoon op mijn buik gelegd. Het was volkomen anders dan ik me het had voorgesteld. In plaats van een roze mollige baby lag er een met slijmerig bloed besmeurd wezentje met een verkreukeld gezicht en paarse vingers in mijn armen. In plaats van een licht bezwete, stralende jonge moeder tussen de witte lakens, was ik plakkerig en lag met mijn benen wijd in een behandelkamer terwijl een arts mijn uitgescheurde vagina weer aan elkaar probeerde te naaien. En het wezentje op mijn buik huilde. Hard. En het was mijn taak om het te troosten. Ik probeerde mijn tepel in het open mondje te duwen - misschien had het honger - maar dat had geen effect. Ook toen ik mijn pink aanbood, een troost die ik ervaren moeders steeds met succes had zien toepassen, bleef mijn kind huilen. Uiteindelijk zong ik. Ik zong 'Brand new key' van Melanie Safka, niet omdat ik dacht dat een pedagogisch verantwoorde keuze was, maar omdat dat het enige liedje was wat ik kon bedenken. Omdat ik vond dat ik iets moest doen. Ik was per slot van rekening zijn moeder, het was mijn verantwoordelijkheid. Het lukte maar net om boven het huilen uit te komen. Ik zong zo hard ik kon, om te voorkomen dat ik zelf ging huilen.

Elke dag loop ik hetzelfde rondje door het park, en elke dag zie ik de nijlganskuikens groeien. Vader en moeder zijn altijd in de buurt. Nauwlettend houden ze hun kroost in de gaten, speurend naar mogelijk gevaar. De kuikens zijn nu zo groot als een waterhoen en lopen met stakerige poten langs de waterkant te grazen. Zodra ik aan kom lopen, komt vader gans overeind en gakt naar me. Kennelijk vindt hij de afstand die ik houd voldoende, want zodra ik stilsta richt hij zijn aandacht weer op de kuikens. Links van hem stapt eentje steeds verder bij zijn broers en zussen vandaan. Hij graast wat en kijkt onderzoekend rond. Zijn vader waggelt onrustig tussen hem en de andere kuikens heen en weer, houdt hem goed in de gaten. Als de jonge ontdekker te ver is afgedwaald, haalt vader hem luid kwakend weer terug. Met zijn snavel omhoog draait de jonge nijlgans zich bedaard om en loopt naar zijn broers en zussen.

Mijn driejarige zoon mocht na lang zeuren op een zomerse dag voor het eerst alleen naar het speeltuintje voor ons huis. Ik had hem een flanellen bloesje aangetrokken, want misschien kreeg hij het toch te koud. Ook moest hij zijn laarzen aan voor het geval het gras nog vochtig was. Het was ongeveer tien meter lopen van onze voordeur naar de ingang van de speeltuin. Hij liep er onbevangen naartoe en keek niet één keer achterom. Ik bleef bij de voordeur buiten staan kijken hoe hij in de speeltuin op een wipkip stapte en net zoals altijd neuriënd heen en weer begon te wippen. Pas toen durfde ik op het stoepje te gaan zitten, al lukte het me niet om me te concentreren op het tijdschrift dat ik mee naar buiten had gebracht. Na een half uur riep ik hem. Hij kwam op zijn sokken weer terug gewandeld. Met zijn laarzen aan gleed hij namelijk niet snel genoeg van de glijbaan. Hij had de handen in zijn broekzakken gestoken en lachte voldaan naar me.

In het park flappert vader nijlgans wild gakkend met zijn vleugels. Ook moeder komt snaterend en blazend in beweging. Zoekend naar de oorzaak zie ik een grote kraai opvliegen vanaf de waterkant, niet ver van de grazende nijlganskuikens. Ik herken de alertheid van het nijlganzenpaar. En de drieste woede naar alles wat ik als mogelijke bedreiging van mijn zoon zie. Pestende kinderen, oneerlijke leerkrachten, maar ook de altijd haast hebbende bakfietsmoeders die hem op het zebrapad bijna van de sokken rijden, te agressief blaffende honden en vervoersbedrijf Arriva dat de buschauffeurs verzuimde te instrueren dat je fietsende kinderen niet mag inhalen op de W.A. Scholtenstraat, omdat ze dan van pure zenuwen levensgevaarlijk gaan slingeren.

Mijn zoon ergert zich aan mijn bezorgdheid, hij vindt dat ik me veel te druk maak. Ik was het ook niet van plan voordat hij geboren werd. Ik zou het allemaal anders doen. Ik vond dat de moeders die ik kende zich veel te druk maakten, veel te weinig hun hersens gebruikten als het om hun kinderen ging. Gewoon je hoofd koel houden, vond ik, dan leerde je je kinderen zelfredzaamheid. Wist ik veel dat dat gevoel van verantwoordelijkheid en de daarmee gepaard gaande verpletterende machteloosheid in mijn lijf zouden gaan zitten en dat een deel van mijn brein zou worden schoongeveegd en ingericht als gevarendetector. Dat helder denken bijna onmogelijk is als je vermoedt dat je kind in gevaar is.

De afgelopen maanden werd het park groener en de lucht warmer. In de vijver zwemt een groep nijlganzen, elf met een nog pluizige kop en twee waarvan de tekening van hun verenkleed volledig is. Die zwemmen achteraan, nog altijd om zich heen kijkend, alert op mogelijk gevaar. Nijlganzen zijn monogaam, ze blijven hun hele leven bij elkaar. Tijdens het broedseizoen leggen ze vijf tot twaalf eieren, en ze zorgen vier maanden lang voor hun jongen. Nijlganzen staan erom bekend dat ze dit opvallend agressief doen. Deze elf zullen over een paar weken, misschien zelfs over een paar dagen uitvliegen. Nu zwemmen ze nog zorgeloos en onverschrokken voor hun ouders uit, maken ze zich niet druk om overvliegende kraaien en langswandelende voorbijgangers. Maar straks, als ze geslachtsrijp zijn en zelf een nest hebben uitgebroed, zullen ze even alert hun eigen kroost grootbrengen en ze met evenveel agressie tegen mogelijk gevaar verdedigen.

Ik vraag me af wat er na hun uitvliegen met hun ouders gebeurt. Zouden die dan weer zorgeloos zijn? Hun eigen onverschrokkenheid terugvinden? Ik weet niet of ik ooit weer anders word. Het lijkt soms alsof het ene gevaar wordt afgelost door een ander. Ik ben een heel andere moeder dan ik van plan was te zijn en ik doe heel andere dingen dan ik van plan was te doen.

Ik weet niet of ik ooit weer terug kan naar zorgeloos en onverschrokken. Al weet ik ook niet zeker of ik dat nog wil.

Meer van Petra lezen? Check haar blog: Dwarssturig.

Laarzen
leestijd: 5 min

Het vet maakt de rode kleur van het leer dieper, donkerder bijna. Met een verwassen theedoek wrijf ik het uit, net zo lang totdat de hele laars dezelfde dieprode kleur heeft. De rechterlaars staat op de mat te wachten tot ook zij wordt gepoetst. Nu is eerst de linker aan de beurt. Ik draai de laars ondersteboven, haar zool is nog helemaal gaaf, onaangetast door asfalt, kiezels, zand en klinkers. Ik strijk langs de smalle houten hak, bestudeer het driehoekige plaatje kunststof dat de hak onderaan beschermt tegen de voortdurende dreun van neerkomen tijdens het lopen. Het is allemaal nog als nieuw. Made in Spain staat op de zool. Waarschijnlijk heb je ze daar gekocht. Je hebt hier een heel leven achtergelaten om het in Spanje opnieuw op te bouwen. Ik weet niet zeker of je toen al wist dat je ziek was.

Je kocht ze vast in een klein, naar leer ruikend winkeltje, aan een winkelstraat in een ingedut Spaans dorpje. Ze verkochten er niet alleen schoenen, maar repareerden ze ook. Op een witte displayzuil stond een paar rode cowboylaarzen, goed zichtbaar vanaf de straat. Je zag ze meteen toen je voorbijliep. Het glanzend rood, de zandkleurige tekeningen in het leer. Het was nog geen weer voor laarzen, je blote voeten staken nu nog in sandalen met smalle riempjes, erboven droeg je een dun zomerjurkje. 

Het belletje dat rinkelde bij het openen van de deur, veroorzaakte gestommel in het magazijn dat zich achter de toonbank bevond. Terwijl jij de laarzen bevoelde, de in het leer gegutste tekeningen volgde met je vinger, vroeg een grijzende man of hij je ergens bij kon helpen. Je antwoordde nauwelijks. De man diepte daarop uit zijn schort een paar bruine pantysokjes op en duwde die in je hand. Terwijl jij ze aantrok, haalde hij de houten schachtspanner en de proppen vloeipapier uit de rechterlaars. Pas toen deze je als gegoten bleek te zitten, haalde hij ook de linker leeg.

Nu je in je volle lengte stond, viel het je op hoe klein de schoenverkoper eigenlijk was. Je torende hoog boven hem uit. De verkoper wees naar een passpiegel achter in de winkel, maar je pakte je portemonnee. Je had geen spiegel nodig om te beslissen. Met deze laarzen aan je voeten was je ineens sterk en onverslaanbaar.

Ik ga nog eens met de theedoek over de buitenkant van de laars, zodat al het vet goed wordt weg- en uitgewreven. Ik rits de schacht open, bevoel het zachte leer van de voering. Ik steek mijn blote voet in de laars, de felrode lak op mijn nagels vloekt bij het diepe rood. Ik sluit de rits, het leer omsluit mijn kuit precies. Kennelijk had ook jij niet zulke dikke benen.

Zonder de linkerlaars uit te trekken, pak ik de rechter van de mat en haal met een punt van de theedoek een lik vet uit de pot. Je moet leer regelmatig invetten om het mooi te houden. Het is nu drie maanden geleden dat ik deze laarzen voor het laatst poetste. De meeste mensen beginnen bij de neus, want daar zie je het vaakst beschadigingen. Ik begin altijd bij de hak. Dan wordt het vet beter verdeeld over de schoen en kun je de eventuele beschadigingen veel beter wegpoetsen. Begin je wel bij de beschadiging krijg je bijna altijd kleurverschil. Niet dat deze laarzen beschadigingen hebben. Ik ben er heel erg zuinig op. Net zoals jij dat was.

Toen je thuiskwam opende je vast meteen de kartonnen doos en pakte de laarzen uit het beschermende vloeipapier. Je trok ze aan en danste met je lief door de woonkamer. De avondzon scheen lange, lichte banen op het spoor van opdwarrelend stof dat jullie achterlieten. Je legde je hoofd tegen zijn schouder, hij kuste je haar, jullie dansten net als vroeger. Vroeger, toen alles nog kon.

Je deed de laarzen pas weer uit toen je moest slapen. Zorgvuldig maakte je proppen van het vloeipapier om de neuzen en de schachten op te vullen, voordat je ze in de kast zette. Van de schoenmaker had je een potje bijenwas meegekregen om het leer te verzorgen, die zette je ernaast. Zodat het je zou herinneren aan het moment dat poetsen noodzakelijk was.

Ik weet niet precies hoe vaak je de laarzen hebt gepoetst. Ik deed het tot nu een keer of drie. Telkens verwonder ik me over de diepte van het rood bij het invetten. Het verschijnt ook nu onder de theedoek die ik in cirkels over het leer beweeg. De zool van deze laars is ook bijna onbeschadigd. Heb je ze nooit kunnen dragen? Of wachtte je op het perfecte moment? Nu ook de rechterlaars helemaal ingevet is, trek ik haar aan. Het binnenleer strijkt zacht langs mijn blote huid. Ik sluit de rits en ga voor de spiegel staan. Ze staan geweldig onder mijn versleten spijkerbroek. Ik wieg mijn heupen en doe een paar voorzichtige danspassen. Ik hoor de regen tikken tegen de ruit in de voordeur. De zon laat zich al dagen niet zien.

Zou jij jezelf in mij herkend hebben? Ik herkende mezelf niet in de foto's die ik van je zag. Maar misschien zegt uiterlijk niet zoveel. Ik wil in deze laarzen dansen en flaneren, ik wil erin lopen, ermee uit eten, naar een concert. Als ik maar zeker wist dat jij dat ook wilde.

Ik trek de laarzen uit en zet ze op de mat. Het vet moet nog een paar uur intrekken. Straks borstel ik het uit, met een zachte borstel. Met lange halen veeg ik de laatste restjes vet in het leer, zodat het zal gaan glanzen. Dan vul ik de neuzen en de schacht met de proppen vloeipapier, om ze in vorm te houden. Daarna zet ik ze terug, in mijn kledingkast, midden op de witte plank. Daar wachten ze, totdat ik het zeker weet.

Onbekommerd
leestijd: 2 min

Het knerpende zand onder mijn voetzolen is het enige geluid wat ik hoor. Af en toe wordt het afgewisseld met een zachte plons, wanneer ik per ongeluk in een regenplas stap. Het is acht uur 's avonds en dit is de eerste droge periode vandaag die lang genoeg duurt voor een flink blokje om. Tien minuten geleden groette ik een postbode, die chagrijnig haar fietstas vol met nog te bezorgen kerstkaarten stond uit te zoeken. Mijn enige contact tijdens deze wandeling.

Opnieuw hoor ik geknerp, langgerekt, afgewisseld met een ritmische draven. Een fietser en zijn twee honden. Of eigenlijk een hond en een hondje. Het jonge dier - ze is niet veel ouder dan een half jaar - rent struikelend over haar eigen poten op me af, slalomt haar lijf tussen mijn benen door, duwt haar kop tegen mijn hand als ik buk om haar te aaien. Haar vacht is warm, haar lijf gespierder dan ik verwacht had.

Haar baas fluit, ze luistert goed, laat me meteen in de steek en rent achter de rijdende fiets aan. Dan bedenkt ze zich, draait zich zonder af te remmen om, terug naar mij. Ik buk om haar op te vangen, wankel even als ze in volle vaart tegen me opspringt. Ze zet haar nog scherpe melkhoektanden speels in mijn hand, laat los, springt weg. Ik lok haar, maak smakkende geluidjes, laat mijn stem de hoogte in schieten en ze sprint snel weer naar me terug. Nieuwsgierig dartelt ze om me heen, duwt haar neus onder mijn jas, banjert weg en rent weer naar me toe.

Onbekommerd. Een woord dat ik nooit gebruik. Het schiet me te binnen terwijl ik daar in het donker op mijn hurken zit en het warme wiebelende hondenlijfje tegen me aanduw. Het is zo lang geleden dat ik onbekommerd tussen zwetende, naar bier en sigaretten ruikende lichamen stond te dansen in Vera. Dat ik in de kroeg zo dicht naast die ene leuke ging zitten dat onze bovenbenen elkaar per ongeluk expres raakten. Vandaag las ik in een artikel dat we afstevenen op een tijdperk van pandemieën. Dat dansen tussen zwetende vreemden en stiekem bovenbeenvrijen in de kroeg iets wordt van vroeger. Vreemde lichamen moeten voortaan eerst getest en veilig worden bevonden, voordat ik ze mag raken, voordat ze mij mogen raken.

In de verte fluit de fietser. Het hondje hijgt, probeert zich vrij te wurmen. Pas wanneer de fietser een tweede keer fluit, laat ik haar gaan.

Muis
leestijd: 3 min

Het was ongeveer een uur voordat hij moest gaan. We zwegen allebei. Ik kroop in de hoek van de bank, de enorme bank die ik kocht omdat die uitgeklapt een volwaardig tweepersoonsbed vormde. Een bed waarin ik met hem mijn nachten had willen doorbrengen, in dit kleine huis boven de coffeeshop, waar het in alle kamers rook naar wiet. Het huis dat ik huurde omdat ik zo graag dicht bij hem in de buurt wilde zijn. Hij wilde in de stad blijven wonen. Nergens anders. Dat was wat hij zei. Daarom verhuisde ik naar het noorden, waarom zou ik niet? Het maakte mij niet uit waar ik woonde. Toen besloot hij om met zijn vrienden in het oude Kantongerechtsgebouw van Zuidbroek te gaan wonen. Dat was niet ver van de stad en zo kon hij toch op de fiets naar zijn werk in de koekfabriek in Kielwindeweer.

Zonder aan mij te vragen of ik het oké vond, zette hij een cd op. Hij kwam naast me zitten, sloeg een arm om mijn schouders en trok me tegen zich aan. Zacht zong hij mee. Met gesloten ogen luisterde ik. Waarschijnlijk deed hij het expres, omdat hij wist hoe zijn stem me week maakte. Ik zette mijn handen tegen zijn borst en duwde me van hem af. Ineens stopte hij met zingen. Hij wees naar de stereoset. Uit een van de basgaten van de linker geluidsbox stak een grijs snuitje. Schijnbaar ongehinderd door geluidstrillingen keek een muis met zwarte kraalogen de kamer in. Ik hield mijn adem in, ik wilde het diertje niet afschrikken. Zijn oren waren bijna doorschijnend, zo dun.

'We moeten die muziek uitzetten.' Ik tastte naar de afstandsbediening van de stereo, een dove muis leek me reddeloos verloren. 'Je kunt hem niet laten zitten,' zei hij, 'dan krijg je een plaag.' Hij stond op en liep naar de box. Alert hield de muis hem in de gaten en schoot op het allerlaatst moment terug het basgat in. Hij keek in het gat en koppelde toen de speaker af. 'We laten hem vrij in het park en daarna loop ik door naar het station.'

Ik keek naar de losgekoppelde geluidsbox onder zijn arm; als ik straks mijn muziek in stereo wilde horen, moest ik wel met hem mee om de speaker mee terug te nemen.

Vanaf mijn huis was het niet ver lopen naar het Noorderplantsoen. We liepen door tot aan de muziekkoepel, want daar brandde altijd licht. Op het gras, naast de heg, hield hij de geluidsbox ondersteboven. Er gebeurde niets. Er viel niks op de grond, er schoot geen grijs bolletje de heg in, we hoorden zelfs geen gepiep uit de box komen.

'Misschien is-tie er zonet thuis al uitgekropen,' opperde ik hoopvol. Hij schudde zijn hoofd: 'Dan hadden we dat wel gezien.' Rammelend hield hij de speaker ondersteboven en achterstevoren. Er gebeurde niets. Uiteindelijk zette hij de box in het gras, gaf me een kus en liep weg.

Ik wandelde in het donker terug naar huis, de geluidsbox onder mijn arm. Misschien moest ik een huisdier nemen. Niet een groot dier, daarvoor was het huis te klein. Een hamster of een cavia. Of een muis. Thuis zette ik de box terug en de muziek weer aan. Morgen moest ik maar eens uitzoeken wat ik allemaal nodig had voor zo'n huisdiertje. Ik pakte een glas wijn en ging languit op de bank liggen. Bij de start van het tweede nummer stak de muis zijn snuitje weer naar buiten.

Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Petra Neurink (Vriezenveen, 1981) verhuisde van Twente naar Groningen, verruilde kort daarna een vaste baan in de hulpverlening voor een voltijds studie aan de kunstacademie. Tekent nog steeds, schrijft meer; de onderwerpen liggen immers gewoon op straat. Woont in een klein huis tussen de elpees en de boeken. Schijnt nogal eigenwijs te zijn, maar vindt zelf van niet.