1. Wandelen met ezels
    (23 december 2023)
  2. De (opdringerige) tandarts
    (11 november 2023)
  3. Een zwevend vruchtzakje
    (23 september 2023)
  4. Een donkere glimlach
    (01 juli 2023)
  5. Knipoog van Obama
    (08 april 2023)
  6. Verstrooid
    (21 januari 2023)
  7. Sint-Maarten in de binnenstad
    (12 november 2022)
  8. De steen
    (30 oktober 2021)
  9. Lang zal ze leven
    (20 maart 2021)
  10. Niet van hier
    (05 december 2020)
  11. Sneeuwbillen
    (25 april 2020)
  12. Karnemelk
    (14 maart 2020)
  13. Kwikstaart
    (22 februari 2020)
Wandelen met ezels
leestijd: 4 min

Hoeveel slaappillen heb je er eigenlijk voor nodig, vraagt Maria zich af. Geschrokken houdt ze haar adem in. Het is een even rustgevende als verontrustende gedachte. Moet ze nu een hulplijn bellen voor mensen met suïcidale gedachten? Waar googelt ze dan op? Hulp bij zelfdoding? Ze wil geen hulp, ze wil af van die destructieve gedachte, voordat hij de kans krijgt wortel te schieten.

Het is niet de eerste keer dat Maria zo'n gedachte heeft. Ze herinnert zich een stormachtige dag in november, jaren geleden. Om welk dieptepunt het toen ging, weet ze niet eens meer. Ten einde raad was ze op haar fiets gestapt en beukte ze tegen de storm de provincie in. Doelloos. Tranen vermengden zich met striemende regen. Het landweggetje waarop ze haar helletocht aflegde, liep parallel aan de snelweg. Bij een viaduct aangekomen stopte ze. Hoe zou het voelen om hier af te springen en onder een voorbijsnellende auto op slag van alle levenspijn verlost te worden, schoot het door haar heen. Ondanks haar licht autistische inslag is ze niet helemaal gespeend van empathie. Ze kon het de nietsvermoedende automobilist niet aandoen haar verlosser te zijn. Gelouterd door deze ervaring keerde ze terug naar huis. Met de wind in de rug.

De laatste destructieve gedachte komt op vlak voor de kerst, wanneer weer eens pijnlijk duidelijk wordt dat ze op geen enkel prioriteitenlijstje hoog scoort. Niemand heeft haar uitgenodigd voor een diner, een brunch of zelfs maar een spelletjesavond. En dat terwijl de coronamaatregelen juist voor de kerst versoepeld zijn. Wat heeft het leven dan voor zin? Eigenlijk is er maar een ding dat haar kan verlossen. Een partner! Dus in plaats van de hulplijn te bellen, schrijft ze zich tegen beter weten in maar weer eens in op een datingsite. Digitaal daten is tenslotte coronaproef.

Omdat ze niet het type is dat zich bevallig op een berenvel voor de open haard neervlijt met een glas rondborstige rode in de ene, en een goed boek in de andere hand, en stofzuigen tegenwoordig haar sportiefste prestatie is, besluit ze er niet omheen te draaien en de naakte waarheid over zichzelf te vertellen. Dat scheelt een hoop draaikonterij bij een eventuele kennismaking.

Maria's profiel: 'Hoge pieken, diepe dalen. Dat is mijn leven. Verwacht dus geen rustig vaarwater met mij. Labiel, en een laag zelfbeeld. Grenzen die makkelijk overschreden worden. Jaloers, verlatingsangstig, grillig en licht autistisch (wie niet?). Maar ook veerkrachtig genoeg om uit elk diep dal te klauteren. Creatief, hartstochtelijk, zorgzaam en vol zelfspot. En ik kan van je houden zoals niemand anders kan. By the way, ik sta hier niet om gered te worden, maar om mijn leven te verrijken met mensen die ik in het dagelijks leven niet zou tegenkomen.'

Dat laatste is natuurlijk een leugentje om bestwil. Ze wil niets liever dan gered worden, vandaar deze hele exercitie. Haar mooiste foto zet ze erbij. De foto waarvan haar moeder beweert dat het Maria niet kan zijn, omdat die vrouw op de foto veel knapper is. Weldra druppelen de reacties binnen, van mannen die niet bepaald op háár prioriteitenlijstje voorkomen. Zo niét haar types. Bovendien herkennen ze zich in haar profiel, dat moeten we niet hebben, twee van die getormenteerde zielen bij elkaar. Wie moet wie dan redden? Eén reactie springt eruit. Van ene Gerrit.

'Je ziet er redelijk goed uit, maar de ellende is van je gezicht af te lezen. Je zoekt geen redder? Geloof je het zelf? Je zoekt wel degelijk een redder, voor een of twee jaar. Daarna kan hij weer zijn verdriet gaan verzuipen. Gelukkig ben ik ouder en wijzer, al heb ik zielsveel van instabiele vrouwen gehouden. JE BENT EEN GEVAAR VOOR GOEDWILLENDE EN EENZAME MANNEN. Wees je daar alsjeblieft bewust van. En heb mededogen met hen. Sterkte op je zoektocht naar een man die jonger, maar vooral wijzer is dan ik.'

Maria bedankt Gerrit voor zijn eerlijke reactie en zegt dat deze waarschijnlijk meer met hem dan met haar te maken heeft. Daar heeft hij geen (kerst)boodschap aan. Toch begint er iets te knagen. Wat als hij gelijk heeft? Haar trackrecord aan gebroken harten liegt er niet om. Misschien kan ze haar heil toch beter niet bij een partner zoeken.

De laptop piept. Er is nog een reactie binnengekomen. Een man zonder naam, maar mét mondkapje, kijkt haar vanaf zijn profielfoto indringend aan. Op het mondkapje staan twee enorme zwarte vochtige neusgaten afgebeeld. Er onderuit piept een heuse hipsterbaard. Ze scant het profiel. Beroep: ambachtelijk werkende timmerman. Hobby's: kerststallen bouwen en wandelen met ezels. Hoewel Maria niet zo gecharmeerd is van die baard, dat haar mag ook wel wat korter, wordt ze toch een beetje warm vanbinnen. Of het die vreemde hobby is, of die indringende blik, ze weet het niet. Voor haar doen zeer spontaan nodigt ze hem meteen uit voor een ontmoeting. Als ze de kerst niet alleen wil doorbrengen, moet ze nu actie ondernemen. De man die zijn naam ('nog even') verborgen wil houden, reageert enthousiast en stelt voor elkaar diezelfde dag nog te ontmoeten. De cafés zijn net weer open, maar hij wil buiten afspreken, hij geeft de voorkeur aan een wandeldate. Onder de buste van Aletta Jacobs in de Oude Kijk in 't Jatstraat? Of op het terras van het Pomphuis? Maria kiest voor het laatste.

Iets over tweeën, ze heeft moeite met op tijd komen, nadert ze de afgesproken plek. Daar staat de man zonder naam en nu ook zonder mondkapje. Naast hem staat een kleine grijze ezel met een zwarte streep op zijn rug. Ze herkent de neusgaten van het mondkapje op de profielfoto. 'Dag Maria,' zegt de in het echt en ondanks baard verrassend aantrekkelijke man. 'Ik ben Jozef.' Hij steekt zijn gehandschoende hand naar haar uit en stelt voor: 'Naar Bethlehem dan maar?'

De (opdringerige) tandarts
leestijd: 4 min

Waarom het nu ineens naar boven komt, is me een raadsel. Zo tijdens het joggen in het Noorderplantsoen. Van hardlopen hoor je happy hormonen te krijgen. Geen nare herinneringen.

Veertig jaar geleden. Ik was net verhuisd naar de Schoolstraat midden in de uitgaansbuurt. Mijn benedenwoninkje met twee slaapkamertjes en gestoorde bovenbuurvrouw had ik geruild voor een grote kamer. Douche en toilet deelde ik met Evert de pokdalige pianist. Om het pokdalen te bestrijden at hij 's avonds voor het slapengaan twee boterhammen met verse knoflooktenen. Bij voorkeur in mijn kamer, die dan de hele nacht naar knoflook meurde. Hij droeg een grote witte onderbroek met een wit hemd erin gestopt. De outfit had mijn vader niet misstaan. Evert was tweeëntwintig.

Mijn hartstochtelijk begeerde geliefde had mij net verlaten. Hij kon de strijd tussen mij en zijn ex niet langer aan en verliet ons beide. Elke avond verdronk ik mijn verdriet in het Pakhuis in de Peperstraat. Geen idee dat ik er vijftien jaar later bijna elke avond zou werken. Die ene avond trof ik de tandarts. Een bijzonder aantrekkelijke man tot wie ik ondanks en/of dankzij zijn enorme sex appeal intuïtief altijd afstand bewaarde. Ook die keer dat hij ongevraagd bij mij in bed kroop na een avondje stappen met een wederzijdse homovriend. Ik hield me slapende en nadat ik ervan overtuigd was dat hij naar dromenland was vertrokken, kroop ik gauw bij de homo in bed.

Deze ene avond was ik extra verdrietig. Zwaar ongesteld en dus weinig happy hormonen. De tandarts was ook in het Pakhuis en bood me een biertje aan. Het maakte mij niet uit van wie ik alcohol kreeg, zolang ik maar verdoofd werd. Al keuvelend schuurde hij wat tegen me aan. Ik sloeg er geen acht op. Dat deed hij bij alle vrouwen, het was zijn handelsmerk. Waarom ik het vertelde weet ik niet, maar ik zei dat ik net verhuisd was en om de hoek woonde. Heel handig als je hobby uitgaan is. 'Laat me je kamer maar even zien dan,' zei hij. 'Als het toch zo dichtbij is.' Kon mij het schelen, het was op kruipafstand, dus we zouden zo weer terug zijn in de kroeg.

Nauwelijks over de drempel greep hij me hardhandig vast. Oog voor mijn kamer had hij niet. Hij zag niet de zonnig glanzende, gele vloer die ik met verf uit de Korenbeurs had geschilderd. En niet de ladder naar mijn bed op de kunstig getimmerde verdieping. De ladder van mijn Franse ex-buurman die ik zó lang in bruikleen had dat ik hem voor een verjaardag jaren later symbolisch cadeau kreeg. En dat oude kastje van de rommelmarkt dat ik zo leuk turquoise had geschilderd dan, dat moest hem toch wel opvallen? Het was een enorme eyecatcher.

Maar de tandarts was te opgewonden om waar dan ook acht op te slaan. Hij zoende me in mijn nek, wat me een koude rilling over mijn rug bezorgde en sjorde aan mijn kleding. 'Niet doen,' probeerde ik tegen te werpen, 'ik ben ongesteld.' Alsof een tandarts schrikt van een beetje bloed. Hij had er dan ook geen oren naar. Hij hoorde alleen zijn eigen hitsige gehijg. Zijn riem ging los en ook zijn gulp. Zijn groeiende geslacht sprong tevoorschijn uit zijn broek. Hij duwde mijn hoofd naar de ultieme uiting van zijn opwinding. Voor ik door had wat de bedoeling was, praatte ik met volle mond. Alleen kwamen ze niet, de woorden die ik had moeten zeggen, die ik had willen zeggen. Dat ik zo verdrietig was en zo alleen. En nog zo godvergeten verliefd. Dat ik hem zo miste. Dat ik er alles, nou ja, bijna alles, voor over had dat het weer goed kwam. En dat ik enkel een arm om me heen wilde en geen pik in mijn mond. De woorden kwamen niet. Hij wel.

Een zwevend vruchtzakje
leestijd: 3 min

De vrijwilliger van de Máxima-kledingbank snelt naar buiten als hij me ziet hannesen met twee vuilniszakken vol afdankertjes, bestemd voor zijn bank. Dankbaar glimlachend neemt hij de zakken van me over. 'Daar zullen de mensen blij mee zijn!', reageert hij overdreven enthousiast. Door zijn hoge blije-eikelgehalte verdenk ik hem meteen van religieuze aspiraties. Bovendien refereert hij aan zijn klanten als mensen. Ayn Rand, schrijfster van 'Fountainhead' ('De eeuwige bron' in de Nederlandse vertaling), maakte korte metten met het altruïsme van vrijwilligers. Goed doen doe je om er zelf beter van te worden, om erkenning te krijgen of waardering. Op wiens erkenning zou deze, niet geheel onaantrekkelijke man uit zijn? Die van God? Of van de mensen die hij verblijdt met mijn afgedankte jurken en die daar dan hun eigen God weer voor danken?

Op de fietstocht terug door het Molukkenplantsoen, mijn oude stomping ground, voel ik weer hoe mijn borsten na mijn zwangerschap pijn deden bij elke hobbel in dit pad.

Augustus 1997
Ik word wakker en instinctief grijp ik naar mijn buik. Ik ben niet langer zwanger, dat voel ik gewoon. Om het te kunnen geloven, spreek ik het hardop uit tegen Kristopher: 'I'm no longer pregnant.' Kris kijkt me ongelovig aan, hij wil zo graag vader worden. Ik kan meteen terecht in het ziekenhuis voor een echo. Twee liter water en een echo later brengt de gynaecologe het slechte nieuws voorzichtig: 'Ik zie alleen een leeg vruchtzakje, de vrucht is afgestorven helaas.' Ik krijg het advies spontane afdrijving af te wachten. Dat kan wel twee maanden duren.

Ondanks mijn feilloze instinct komt het nieuws genadeloos binnen. Dit is waarschijnlijk mijn laatste kans op moederschap, tweeënveertig als ik ben. Was ik maar eerder met de pil gestopt. Stuurloos als een boterhamzakje in de wind zweeft het vruchtomhulsel over de monitor. In een soort van trance volgen mijn ogen de bewegingen.

Tijdens een voorstelling op Noorderzon, om de zinnen te verzetten in afwachting van de spontane abortus, krijg ik kramp en begin ik licht te vloeien. Niks spectaculairs, maar genoeg om het beetje festivalgenot dat ik kon opbrengen te saboteren. Ik trek me terug op het toilet. Mijn buik begint nu heviger samen te trekken en de wc-pot kleurt rood. Terug in de tent wenk ik Kristopher. 'We moeten naar het ziekenhuis, nu!' Verslagen staat hij op en loopt achter me aan. Het ziekenhuis is op vijf minuten fietsafstand. Ik fiets er op eigen kracht naartoe. 'Ik heb een miskraam en ik verlies heel veel bloed!' vertel ik de wat norse receptioniste, verbaasd door mijn eigen daadkracht en kalmte. Dan word ik in een rolstoel gezet en naar wat lijkt, de kraamafdeling gerold.

Wanneer de arts arriveert, moet ik op een bed met stijgbeugels gaan liggen. De benen gespreid. Daar lig ik dan in mijn Jean Paul Gautierjapon met zwart doorschijnende hold-ups en een rood kruis, wat op zich goed matcht met het bloederige stripverhaal op de jurk. In elk ander geval zou de combinatie kousen en stijgbeugels voer voor fantasie zijn geweest.

Kris staat er eenzaam bij, hij zou zo'n liefdevolle vader zijn. De arts vindt het bloedverlies dermate alarmerend dat hij me laat opnemen. Moe en teleurgesteld vertrekt Kris naar huis. De volgende ochtend zijn er nog resten van zwangerschap op de echo te zien. Deze worden vervolgens mechanisch weggezogen en daarmee eindigt ons aanstaande ouderschap in de biobak van het AZG. We hadden zelfs al een naam voor ons dochtertje. Mipi Bonita zou ze heten. Mipi naar mijn hartsvriendin die op 39-jarige leeftijd aan aids overleed, Bonita naar mijn schoonmoeder. De naam van mijn eigen moeder leent zich namelijk niet voor vernoeming. Als Amerikaans-Nederlandse ouders noem je je kind geen Willie, de associatie met het mannelijk geslachtsorgaan ligt te veel voor de hand. Tenzij je als pedagogisch adagium 'Daar wordt-ie hard van' hanteert.

De jurk zit nu met stripverhaal en al in een van de zakken voor Máxima en zal een minder bedeeld mens blij maken. Maar waar is God als je hem nodig hebt?

Een donkere glimlach
leestijd: 4 min

Vandaag heb ik, geheel tegen mijn principes, €50,- uitgegeven in foute winkels. Winkels waarin ik normaal gesproken al mijn geloof in de mensheid verlies en depressief word van de ongebreidelde consumptiedrang, waaraan we, ook ik, ten prooi zijn gevallen. So Low bijvoorbeeld. Een typisch voorbeeld van een te goedkope-nutteloze-Chinese-rotzooi-winkel. En zo voelde ik me, nutteloos, So Low. En nog steeds, nadat ik er strassteentjes voor op mijn schoenen, een panterprint zadeldekje, een roodkoperkleurig fotolijstje zonder glas (bleek thuis), een schetsboekje (nog enigszins nuttig) en diverse haardingetjes had aangeschaft. Als je als vrouw niet goed in je vel zit, dan los je dat op door 'iets met je haar' te doen. Hoewel schoenen kopen ook helpt. Toen mijn anti-autoritair opgevoede hond Jodocus doodging, kocht ik puntige panterprint laarsjes. Die trok ik alleen uit wanneer ik naar bed ging, en dat zelfs niet altijd...

Alsof ik mezelf wilde straffen (ik had mijn stafoude, maar nog altijd zelfstandig wonende moeder tijdens haar corona ziekbed één nacht alleen gelaten. Net die ene nacht viel ze uit bed, waar een thuiszorger haar vond. Ze eindigde in een verpleeghuis), dook ik vervolgens nog de TK-Maxx in. Een Amerikaanse superstore waar ze naast rommel ook betaalbare merkkleding verkopen. Een winkel die riekt naar kinderuitbuiting en milieuvervuiling. Ik vraag me af waarom de klimaatprotesten zich niet mede tegen de kledingindustrie richten, me dunkt een van de grootste vervuilers ter wereld gezien het aantal kledingwinkels en het ieder kwartaal vernieuwde aanbod. Toch koop ik een truitje, een schattig babyblauw truitje met licht poffende, lang uitgevallen korte mouwen, ideaal om de lellende kippendijtjes aan mijn bovenarmen aan het zicht te onttrekken, en met boven de borst drie glinsterende horizontale rode strepen. Ik kan wel wat bling gebruiken.

Buiten loop ik bijna in de armen van een goedlachse Antilliaanse jongen. Ik stuit hem nog net niet tegen de borst. Eerder op de dag was mij al een andere donkere glimlach ten deel gevallen. Aan de goede kant op de stoep van de Oude Kijk in 't Jatstraat liep ik. Een terrasje versperde de doorgang. Aan de voor hen verkeerde kant, kwam een groep oosters ogende jongemannen mij tegemoet. We bleven allemaal aan onze kant van het terras staan en gebaarden beleefdheidshalve naar elkaar: ga jij maar eerst, nee ga jij maar eerst. Uiteindelijk ging de groep als eerste. Op de laatste jongeman na. Uitermate charmant glimlachend stond hij erop dat ik voor ging. Met zijn glanzend donkere krullen en diepbruine ogen deed hij me denken aan een Indisch vriendje van vroeger, Leo. Hij was een van een twee-eiige tweeling, zijn broer heette Peter en had een lichtere huid. Die ging met mijn vriendin. Maar mijn tweelinghelft was de mooiste, met zijn zachte, volle lippen en zijn lange, gekrulde wimpers. Erg spraakzaam was hij niet. Wat kon die man zwijgen! Donker glimlachend en al.

 

Knipoog van Obama
leestijd: 3 min

'Obama is having his birthday party here', vertelt een voorbijganger ongevraagd. 'Right here at the Steakhouse.' Ik kijk om me heen en zie ineens overal cameramensen en nieuwspresentatoren. Hoe kon dat me nou ontgaan zijn? Een onsamenhangende groep locals en toeristen verzamelt zich voor de trap van het State House, een modern kantoorgebouw in downtown Boston. In de perkjes op het bordes staan verkiezingsborden met 'Obama for president'. En bovenaan de trap staan een paar onvervalste men in black. In het publiek gonst het; 'He is coming out!' Dat wil ik niet missen!

In 1995 heb ik Clinton al eens bijna aangeraakt. De toenmalige president was in Rotterdam voor de viering van 50 jaar Marshallplan. Alle in Nederland wonende Amerikanen waren uitgenodigd. Zo ook toenmalig echtgenoot Kris. Gratis haring en jenever, daar zegt een expat geen no tegen. Dat hebben ze van de Hollanders afgekeken. De festiviteiten vonden plaats bij hotel New York, ooit het bolwerk van de Holland-Amerika Lijn. Tot onze verbazing liepen we er Dana en Marijke tegen het lijf. Kris en Dana woonden bij elkaar om de hoek in de Indische buurt, maar elk dacht van de ander dat hij een Surinamer was, of een Antilliaan. Haring en jenever bleken een voedingsbodem voor een levenslange vriendschap.

Clinton sprak charismatisch en of je wilde of niet, je was starstruck. Je wilt zo iemand geen bovenmenselijke eigenschappen toedichten, maar oog in oog met de machtigste man ter wereld krimpt je persoonlijkheid als vanzelf. De president liep op enkele meters afstand langs ons heen. Het was dat hij werd afgeschermd door een cordon van bodyguards, anders had ik de verleiding niet kunnen weerstaan hem aan te raken. Ik begreep Monica wel, de man genereerde feromonen of het Cupido's pijlen waren.

Rond de tijd van het Lewinsky-schandaal gaven Kris en ik een paasfeest. Voor de uitnodiging tekende ik een cartoon met daarop Clinton in boxershort met Stars and Stripes-print. Zijn bontgekleurde ballen bungelden buiten de boxer en voor zijn open gulp hield hij een vrijheidsbeeld. Vóór hem geknield zat Monica Lewinsky met een penseel in haar mond zoals je een roos tussen je tanden houdt. In Clintons tekstballonnetje stond: `All she did, was mouthpaint my easter eggs...'

Ook de fysieke nabijheid van Obama windt me op en ik posteer me onopvallend in de menigte. Zo leer ik dat Obama een fundraiser houdt in het State House waar hij zijn 47ste verjaardag viert. In intieme kring met slechts 825 genodigden, die uiteraard moeten betalen voor zijn partijtje. Prijzen variëren van duizend tot vijftienduizend dollar, maar voor dat laatste bedrag mag je bij hem aan tafel en op de foto met de Birthday Boy. Op de vraag wat hij voor zijn verjaardag wilde, schijnt hij gezegd te hebben: 'Indiana, Colorado and Virginia.'

Een wat gezette Hillary-lookalike houdt theatraal een fluorescerend geel bord omhoog met 'Selected, not elected' erop. Met een sticker op haar borst stelt ze zich voor als Puma. Ze is tegen Obama en hoopt dat hij ontmaskerd wordt, zodat Hillary back in the race is. Tegen onmiskenbare Obamafans sist ze: 'shame' in hun gezicht. Dit wordt haar niet door iedereen in dank afgenomen. Een nichterig (of mag dat niet meer?) olijke Indiër jut de menigte op om in koor 'Obama Obama' te roepen. Puma wordt boos en bij de korte schermutseling die volgt, sneuvelt haar bord. Even later staat de Indiër met zijn eigen kartonnen bord naast haar. 'Idiot' staat erop met een pijl richting Puma. Doorgestoken kaart?

De lijfwachten zijn naar binnen, de cameramensen weg. Het gonst dat Obama is vertrokken. Dan vervolg ik mijn weg ook maar. Bij metrostop Haymarket hoor ik loeiende sirenes. Vijf politiemotoren gevolgd door geblindeerde zwarte SUV's scheuren de bocht om. In een van de wagens zit een donkere man achter een open raampje. Hij knipoogt naar me. Did I, Tjitske Antje Willemina Zuiderbaan, just see Mister Barack Obama wink at me?

Verstrooid
leestijd: 5 min

Op weg naar Uffelte bekruipt me een vakantiegevoel. Om tien uur 's ochtends loopt de temperatuur al op tot boven de 25 graden. Ik ben erop voorbereid in mijn paarse zijden bloemetjesjurk van King Louis, een tweedehandsje. Voor zo'n nieuw niemendalletje betaal je al snel een godsvermogen. In Uffelte, op camping de Blauwe Haan, hadden mijn ouders jarenlang een stacaravan waar ze, zodra het weer het toeliet, hun weekenden en vakanties doorbrachten. Ze wandelden er veel in de nabije omgeving. Een echt Drents familiebos met vennetjes. Toen mijn moeder weduwe werd, ging ze de eerste twee jaar nog in haar eentje naar de caravan. Het eerste jaar werd ze door de buurtjes daar goed opgevangen. Ze nodigden haar uit op de koffie, die ze niet dronk, en voor de borrel, die ze eveneens liet staan. Het tweede jaar vonden de buren blijkbaar dat ze er nu maar overheen moest zijn en lieten ze haar links liggen. Zo alleen op vakantie sloeg de eenzaamheid nog harder toe dan thuis in haar vertrouwde omgeving. Ze besloot de caravan te verkopen, maar die bleek totaal verrot.

Op onze herhaaldelijke vraag waar zij uitgestrooid wilde worden, antwoordde mijn moeder steevast, in het bos bij de Blauwe Haan. Soms had ze het over een wandelpad, soms over een vennetje, en ook wel eens over een bepaalde boom. En het moest samen met de as van pa. Die stond in de linnenkast met zijn pet op de urn, zijn bril, een stropdas, wat gedroogde rozen en zijn laatste blikje Pottertjes ernaast. Maar toen moeder dementeerde en ik haar vroeg of ze nog altijd in Uffelte verstrooid wilde worden, antwoordde ze: 'Ben je mal, nee hoor, gooi mij maar in de IJssel.' Dat leek broer J niet zo'n goed plan. Als puber was pa er tijdens de oorlog gaan zwemmen met een vriendje. De jongens sprongen herhaaldelijk van de kapot geschoten brug in het water, tot het vriendje niet meer bovenkwam. Dit had pa een behoorlijk trauma bezorgd. Verstrooiing in de IJssel was daarom geen optie. En omdat moeder jarenlang Uffelte had uitgeroepen tot strooiplek, geven we nu gehoor aan deze een na laatste wens.

Bij de camping aangekomen blijken mijn schoonzusjes ook voorbereid op het mooie weer. Schoonzus A draagt een olijfkleurige jurk met wat in de verte doet denken aan panterprint. Eenkennig als ik ben op kledinggebied doet alles mij al snel aan panterprint denken. Schoonzus G is gekleed in een prachtig Cleopatra gewaad, licht blauwgrijs met goudkleurig geometrisch motief. De jongens dragen een korte broek, T-shirt en sandalen of sportschoenen. We lijken eerder gekleed op een gezellig dagje uit dan voor het definitieve afscheid van de stoffelijke resten van onze ouders. Eerder op de ochtend kreeg ik van schoonzus A al een foto toegestuurd van de beide broers met elk een tas met as in hun hand met op de achtergrond een display van urnen, de een nog glanzender dan de ander. Ook die foto had meer weg van een vakantiefoto dan een registratie van toekomstig gemis.

Al is het bijna twintig jaar geleden, we weten de weg nog naar het vennetje in het bos, dat moeder als een van de strooiopties had aangegeven. In ganzenpas loopt de familie over het smalle paadje erheen. Wanneer we het vennetje naderen, horen we gepraat. Twee mannen staan tot hun ontblote middel in het water. Andere plek dus. Bij de volgende toegang ligt een handdoek. De eigenaar hiervan kan nooit ver weg zijn, dus nog maar een stukje opschuiven. En dan zien we een eindje van het gebaande pad een betonnen paal vlak achter de rietkraag staan. Een mooie plek, gemarkeerd ook en daarom makkelijk terug te vinden, mochten we ons ooit nog eens overgeven aan nostalgie. De broers halen de kokers met as uit hun tassen en doen de genummerde steentjes in de bijgeleverde juwelendoosjes. Die mag ik hebben, voor in de letterbak. Gyp zoekt digitaal contact met broer M in Geneve, zodat deze van afstand kan meegenieten. Behoedzaam beginnen de broers met strooien aan de voet van de paal. De bodem kleurt al snel grijs.

Dat deze dag ooit zou komen, geloofde ik bijna niet meer. Mijn moeder als lijk, ik kon me er geen voorstelling van maken. Ze leefde zo lang dat ik haar onsterfelijk waande. Twintig jaar eenzaamheid als weduwe overwon ze en ook de corona kreeg haar niet klein. Maar een val op haar hoofd werd haar uiteindelijk toch fataal. Ik vind het erg snel om haar amper twee maanden na haar dood al 'weg te doen'. Kan nauwelijks bevatten dat ze voor altijd afwezig is. In mijn gedachten zit ze nog in het Zonnehuis, ook al heb ik haar daar na dertig uur waken toch echt haar laatste adem zien uitblazen.

'Niet alles opmaken,' roep ik naar mijn broers, 'ik wil ook nog.' Broer G overhandigt me de as van pa. Ik wil deze over het riet in het water zien te krijgen en zwiep de koker naar rechts. Omdat het geval vrij lang is en de as onderin zit, komt deze er met vertraging uit. Wanneer ik opkijk, zit de arm van broer J er helemaal onder. Hoe cliché! Uit het struweel vanwaar de schoonzussen de blooper vastleggen op hun mobiel, klinkt gelach op.

Wanneer de kokers leeg zijn, staat de betonnen paal met verticaal rood wit geschilderde bovenkant in een zee van grijs. We vegen dode bladeren over het bewijs, het is tenslotte illegaal wat we hier doen. Dan zaaien we nog wat papavers, met de geachte dat er nog iets moois kan herrijzen uit de as. Op de terugweg naar de auto's vraagt schoonzus A hoe ik het heb ervaren, zij weet dat ik het wat snel vond. 'Goed,' antwoord ik. Dit was toch gewoon een familie-uitje, waarbij we een activiteit in het bos hebben gedaan? Dit kan niet het definitieve afscheid van onze ouders zijn. Daarvoor is het een te mooie dag.

Sint-Maarten in de binnenstad
leestijd: 2 min

Het is 2007, en bovendien koud en nat, de dag na Sint-Maarten en de dag van mijn eerste redactievergadering voor de Keerant, van ruilhandelvereniging de Keerkring. Omdat Sint-Maarten op zondag valt en een deel van de bevolking gelooft dat zondag de dag des heren is en een ander deel het liefst in een winkelstraat Sint-Maarten loopt, mogen de kinderen dit jaar op maandag 12 november hun liedjes afraffelen. Liefst bij het schijnsel van een batterijlichtje aan een plastic hengeltje in een uniforme, door de juf voorgestanste lampion. Ik haast me door de Herestraat om op tijd te kunnen zijn voor de vergadering en moet mijn best doen om de groepjes moeders met kinderen, neefjes, nichtjes, buurkinderen, veel te grote pubers en veel te kleine baby's te ontwijken. Ze rennen met me mee van winkel naar winkel om hun plastic tassen zo vol mogelijk te zingen. Ook een vorm van ruilhandel, een liedje tegen een snoepje. Alleen blijft van het liedje vaak niet veel meer over dan 'smaaten smaaten koeiin staatn, meisje rojje an, sinmatinusan'. En als het snoepje niet naar de smaak van de begeleidende ouder is, kan er geen dankjewel vanaf. Laat staan als de tegenprestatie uit een mandarijntje bestaat, dat is ronduit een belediging. 'Dat lust mijn kind niet, veelste gezond!' Ook de meegesleepte baby's mogen niet vergeten worden. Geen flauw benul hebben die, maar een snoepje, liefst een heel zakje vol lekkernijen, hebben ze volgens hun verzorgers wel verdiend.

In de Nieuwe Ebbingestraat, het loopt tegen zessen, rennen de ouders met hun lantaarndragertjes nog snel naar die laatste geopende winkels. Ik loop achter een echtpaar met twee kinderen. Voor de seksshop staan ze stil, het begint nu wel erg hard te regenen. De echtgenote wil naar huis, maar de man wil toch nog even die laatste winkel binnen, de sekswinkel. Gedecideerd pakt hij zijn zoontje bij de hand en trekt hem mee. Dit moet ik zien en ik volg hen tot in de zaak. Kan altijd een vers lingeriesetje gebruiken. In de invallende duisternis blijft de vrouw verbijsterd achter met haar dochtertje. 
De hooggeblondeerde winkeldame in werkkleding blijkt slecht voorbereid op Sint-Maartenlopertjes. Nadat het inmiddels blozende jongetje plichtmatig zijn liedje heeft gemompeld, bekent ze dat ze niets in huis heeft. Het kind haalt zijn schoudertjes op, maar de vader is een andere mening toegedaan. 'Doe me dan maar zo'n eetbaar slipje met aardbeiensmaak, of zo'n snoepbehaatje.' Dat zou Sint Martinus ook wel gewaardeerd hebben. 'Of beter, doe maar een pakje condooms, je kunt ze niet jong genoeg beschermen,' zegt hij met een knipoog. De seksshophoudster geeft zich gewonnen en haalt een pakje condooms onder de toonbank vandaan, over datum, dan is ze die ook maar kwijt. 'Bedankt hè,' reageert de nietsvermoedende vader. 'Zeg even dankjewel tegen die mevrouw. En niet tegen mama zeggen hoor!' fluistert hij in zoonliefs rode oortje. 

Met lichte braakneigingen bestel ik dan maar een flesje extra prikkelende massageolie. Je weet maar nooit wie er vanavond voor mij een liedje komt zingen... 

De steen
leestijd: 3 min

De uit zijn krachten gegroeide kiezelsteen heeft drie vlakken in de vorm van een afgeronde driehoek. Een smalle, min of meer vlakke kant waarop hij staat, een achterkant met in het midden een knik naar buiten en een iets bollere voorkant. Hij weegt 300 gram en is ongeveer 5 bij 7 bij 4 centimeter. Met zijn koele gladde oppervlak ligt hij lekker in de hand. De afgesleten tekening van een rode bloem getuigt ervan dat ik hem inderdaad vaak ter hand heb genomen. Het was een handenarbeid opdracht geweest om de kei te beschilderen. Op de Vormingsklas, waar ik na de Middelbare Meisjes School werd opgeleid tot huisvrouw, een Sociaal Creatieve huisvrouw, dat wel. Over de hele steen schilderde ik een vlechtwerk van takjes met op de voorkant de rode bloem. Op de achterkant de eerste strofe van een nummer van King Crimson van het album In the wake of Poseidon: Peace is a word of the sea and the wind. Een zachte tekst op een harde steen. De woorden zijn afgesleten. Ik kan ze lezen, omdat ik ze me herinner. Het nummer terugluisterend vraag ik mij af wat mij er destijds in aansprak. Of het moeten de dromerige klanken zijn geweest die naadloos aansloten bij de zweverige gemoedstoestand waarin ik mijn puberteit beleefde. En dat zonder drugsgebruik! Daar was ik te schijterig voor. Liever experimenteerde ik met de lichamelijke liefde. Daar had ik een onverschrokken nieuwsgierigheid naar, vroegrijp door de warme belangstelling van mijn vader voor mijn hormonale ontwikkeling.

Over een cover van een andere King Crimsonplaat, In the court of the Crimson King had ik eens een nachtmerrie. De volgende dag toen ik bij de discotheek deze lp leende en hem thuis op de piano neerzette, realiseerde ik me dat die roze kop met die opengesperde bek me 's nachts had achtervolgd. Een voorspellende droom! Niet dat ik achtervolgd was die dag (dat kwam weleens voor) maar dat ik nou net dié plaat bij de discotheek had uitgezocht! Het moet iemands verjaardag zijn geweest, want oma was op bezoek en die kwam nooit zomaar langs. Wij kwamen bij háár. Op audiëntie, elke zondag. Tot onze gesprekstechnieken zo ontwikkeld waren dat mijn ouders niet langer argumenten hadden om ons te dwingen.
Oma bekeek de platenhoes misprijzend. Zo was zij. Toen mijn moeder 16 was had oma tegen haar gezegd dat als ze moest kiezen tussen haar kinderen (mijn moeder en haar broertje) en haar man, ze voor de laatste zou kiezen. Voor een onderwijzersvrouw had zij weinig kaas gegeten van opvoedkunde.

De vormingsklas zou ik met een verse vriendin doorlopen. Het was een soort tussenjaar voor meisjes die niet meteen na de middelbare school wilden trouwen, maar ook niet wisten wat ze dan wel wilden. Had ik nú mijn middelbareschooldiploma gehaald, dan was ik gaan backpacken en daarover gaan podcasten. Mijn vriendin zakte voor haar eindexamen en moest het jaar overdoen. Als enige MMSer tussen Mulomeisjes was ik meteen de oudste, de MULO duurde vier jaar, de MMS vijf. Het niveauverschil werd pijnlijk duidelijk tijdens de lessen Nederlands en Engels. Om niet al te veel uit de toon te vallen, ik droeg al de kortste én de langste rokken, schakelde ik tijdens die lessen een tandje terug.

Van King Crimson hadden de klasgenootjes nooit gehoord. Zij luisterden naar George Baker en Anita Meijer en kwamen uit dorpen als Heino en Raalte. Op eenzame hoogte bevond ik mij. Doordat we een jaar eerder ook al verhuisd waren naar de nieuwste nieuwbouwwijk in Zwolle, was ik mijn vrienden kwijtgeraakt. Ik had geen nieuwe gemaakt. Zo zat ik elke avond alleen op mijn kamertje. Als mijn vader dan kwam vragen waarom ik niet gezellig beneden kwam zitten, antwoordde ik met de tranen brandend achter mijn ogen: `Ik ben wel alleen, maar niet eenzaam.' Zo gezellig vond ik het bovendien niet beneden. Met een moeder in de overgang die, zoals ze in haar dagboek schreef: als een briesend paard door de wei wilde rennen, en twee jongere broertjes die in hun eigen tienertoer zaten. Dan nam ik de koele kei ter hand en las de woorden: Peace is a word of the sea and the wind... Ze boden mij troost. Zo veel groter en veelomvattender als ze waren dan mijn kleine eenzaamheid.

Peace is a word
Of the sea and the wind
Peace is a bird who sings
As you smile.
Peace is the love
Of a foe as a friend;
Peace is the love you bring
To a child

Searching for me
You look everywhere,
Except beside you.
Searching for you
You look everywhere,
But not inside you.

Peace is a stream
From the heart of a man;
Peace is a man, whose breath
Is the dawn.
Peace is a dawn
On a day without end;
Peace is the end, like death
Of the war.

Lang zal ze leven
leestijd: 2 min

Ik zit hier heel alleen jarig te wezen... Nou ja alleen... Sam en Puck kan ik niet uitvlakken, mijn geërfde ouwe chihuahua's houden mij gezelschap op deze tweede verjaardag tijdens een lockdown. Uitgerekend in de week voor het grote feest voor mijn 65ste verjaardag vorig jaar viel in ons land de eerste coronadode en kondigde Rutte de allereerste Persconferentie aan. Handen schudden was toen al verboden. Na die coronadode zegden mijn feestgangers een voor een af. 'Misschien toch verstandiger...' Uiteindelijk besloot ik het hele feest maar af te blazen. Flink balend, dat wel. Het had mij een hoop wikken en wegen gekost om überhaupt tot een feest te besluiten. Die verdomde Vissen ook, die elk hun eigen kant op zwemmen!

Op de dag zelf leek het me beter om toch naar het Beloofde Land te gaan voor het geval mijn afzegging niet iedereen had bereikt. Een paar dappere vrienden sloten zich aan en voor ik het wist stond dat kleine café op zijn kop en dansten we, elkaar omhelzend, met de muziek mee blèrend, en ontstond er bijna een heus bargevecht om een pizza. Een aquascept wilde zich ervan verzekeren dat er geen vis op de pizza zat en stak zijn neus erin, waarop een aangeschoten creatief dat niet normaal vond en smerig en asociaal. Vermanend moest ik ze toespreken. Een beter feest had ik me niet kunnen wensen. En niemand kreeg corona.

En vandaag word ik zomaar 66! Vooralsnog medicijnvrij, wie doet me dat na? Op zich al een reden tot feest. Helemaal ongeschonden ben ik er natuurlijk niet uitgekomen, uit die eerste 66 jaar, waarvan ik mij er zeker 25 tot de beroepsmatige alcoholisten mocht rekenen, vanwege een horecabestaan voor en achter de bar. En met een lichaam dat de laatste 30 jaar al dagelijks zo veel pijn doet dat ik wel eens denk, hoe lang nog? Niet dat ik definitief dood wil, hell no! Maar wat zou ik graag een ander lijf voor mijn verjaardag willen krijgen. Met hetzelfde uiterlijk overigens, daarover hoor je mij niet klagen. Zelfs niet over die hangende dijen van Babylon, betepelde zakjes en buik vol craquelé waar het melkmeisje van Vermeer een puntje aan kan zuigen. Zwaartekracht ja. En ik heb al een man...

Een paar weken geleden las ik dat er voor fybromyalgie eindelijk een medische oorzaak is gevonden. Iets met het zenuwstelsel dat de spieren niet afremt waardoor die constant onder spanning staan. Niet langer zo'n vage aandoening - het zal wel stress zijn - voor gevoelige typjes, vrouwentypjes vooral. Dertig jaar lang voelde ik mij zo. Het moest wel psychisch zijn, een lichamelijke oorzaak voor de pijn werd nooit eerder gevonden. Eureka! Eindelijk erkenning (de pijn is er niet minder om)!

Toch ook dit jaar geen feest in traditionele zin. Geen dans- en schranspartij, geen cock- en mocktails. Maar wel een 'Lang zal ze leven' om zes uur 's ochtends. Vijftig berichtjes via allerlei digitale kanalen. Een turquoise legging van mijn favoriete winkel, het Winkelhuis in Leens. 'Het rimpelperspectief' van Hans Dorrestijn met als ondertitel 'Hoe overleef ik de oude dag?'. Bij het lezen waarvan je het liefst meteen al in je kist gaat liggen. Filmpjes van vrienden wiens gezichten op Wombo AI-liedjes zingen, waarvan Vriend zich afvraagt wat volwassenen beweegt om zich op die manier te profileren. En met mislukte, maar overheerlijke rabarbercheesecake.

Niet van hier
leestijd: 3 min

Voor mij uit fietst een vrouw met een korte grijzende coupe van het type, 's ochtends geen werk van. Bij de aanblik van een wachtrij op de stoep van een bekende Zwolse banketbakkerij, roept ze joviaal naar een van de wachtenden: 'Gelukkig is het mooi weer!' De man kijkt verbaasd op van zijn mobiel.

Ik kom bij mijn moeder vandaan. Waarschijnlijk ben ik de enige die haar in coronatijd nog aanraakt en kust. 'Nou én, als ik ziek word en doodga,' zegt ze stoer. Hoewel ik stiekem denk dat ze het ook wel een beetje meent. Steeds vaker begroet ze me met de woorden 'je moet niet zo oud worden als ik hoor...'. Zesennegentig is ze. Het staat met grote papieren letters op het raam geplakt. Mijn moeder maakt zich zorgen of ik wel genoeg oranje papier over heb om op 2 april 2021 de zes door een zeven te vervangen.

De vrouw rijdt voor me uit in de richting van het station. De logeerpartij bij mijn moeder zit er voor deze week weer op. Ik ga naar huis. Met de trein. De laatste keer dat ik met de auto naar Zwolle ging, kreeg ik een paniekaanval achter het stuur. Met frisse tegenzin was ik al aan de rit begonnen. Slechte nachtrust en stromende regen. Toen ik in Heerenveen de afslag Zwolle miste en door moest rijden naar Joure, kroop er een tinteling in mijn aderen, die bezitnam van mijn gezond verstand. Mijn hart bonsde onregelmatig in mijn keel en ik moest ineens nodig poepen. Die twee hoorden sinds kort bij elkaar, poepen en paniek. Nog nooit was ik zo blij een gele M hoog boven een industriegebied te zien uitsteken. De redding was nabij. Het bloed gierde door mijn aderen toen ik de McDonald's binnenwankelde. Panisch keek ik om me heen. Het restaurant was alleen open voor afhaal, maar daar was blijkbaar niemand van op de hoogte. Er was geen kipnugget te bekennen.

Van de medewerkster, die wat mij betreft kon fluiten naar de titel medewerker van de maand, mocht ik alleen van het toilet gebruikmaken als ik iets bestelde om af te halen. Het dreigde mij dun door de broek te lopen en het gevoel in elkaar te storten werd met de seconde sterker. Een flesje water dan maar. Na de ontlading en met een plastic zakje om in te ademen, keerde ik om en reed bibberend terug naar huis. Mijn moeder belde ik af. Daarom ben ik nu met de trein.

Op het Ter Pelkwijkpark draait de vrouw met de makkelijke coupe zich naar me om. 'Weet u de Van Lierstraat?' De naam komt me niet bekend voor, dus moet ik haar teleurstellen. 'Weet u dan misschien makelaar Van der Velde?' Ook nu gaat er geen lampje branden. 'Waarom niet?', vraagt de vrouw ongegeneerd en ik begin te vermoeden dat ze niet zonder meer joviaal is. 'Ik ben niet van hier,' lieg ik om ervan af te zijn. Ik ben wel van hier. Maar toch ook alweer 47 jaar niet. 'Waar ben je dan wel van?' Wil ze ook nog weten! 'Van Groningen,' roep ik. Dat zal de ondervraging wel afsluiten. Maar mevrouw heeft nog een wijsheid in pacht die ze graag wil delen. 'Je bent niet van Groningen, je bent van jezelf!' zegt ze vergenoegd grijnzend. Daar valt weinig tegenin te brengen, behalve dat ik vooralsnog ook nog altijd een beetje van mijn moeder ben.

Sneeuwbillen
leestijd: 6 min

Of ik mee ging schaatsen, vroeg vriendje Gijs. Het had al een paar weken gevroren en zelfs het Zwarte Water zat dicht. Toen hij me vroeg nam ik dan ook aan dat we net als de andere kinderen van clubhuis de Klooienberg het Zwarte Water achter de dijk zouden verkennen. Maar Gijs had andere plannen. Hij wilde exclusiviteit met mij. We gingen immers met elkaar en dan had je geen pottenkijkers nodig.

Mijn vader had het niet zo op Gijs. Mister Cellotape noemde hij hem schertsend, omdat Gijs op zaterdagavond op de bank voor de buis altijd zijn arm om mij heen sloeg. Geheel onschuldig, dacht ik. Die arm was een doorn in het oog van mijn vader. Het waren dit soort armen waartegen hij mij wilde beschermen. Dit soort armen waarom hij mij uit het clubhuis haalde en naar huis trapte. Waarvoor hij zich dan later weer verontschuldigde door zijn eigen armen iets te stevig om mij heen te slaan.

Toen Gijs me kwam halen zaten we nog aan het ontbijt met het hele gezin. Voordat mijn broers vervelende opmerkingen konden maken, schrokte ik mijn laatste stuk brood naar binnen en stond op om mijn schaatsen te pakken. Grote witte kunstschaatsen die zo bot waren dat ik er beter mee achteruit kon schaatsen dan vooruit, maar ze stonden zo elegant. Gijs was met de fiets en ik mocht achterop. Dat leek me geen goed idee, stilzitten in deze vrieskou. Dus pakte ik mijn eigen fiets uit het souterrain. Lichtelijk teleurgesteld fietste Gijs naast me. Ik keek naar hem. Zijn pukkelige wangen waren nog roder dan anders. Het vette slierterige haar was te lang om netjes, en te kort om hip te zijn. Zijn lippen waren altijd vochtig, alsof hij leed aan overtollige speekselvorming. Een zwarte soulbroek met wijde pijpen en gespjes op de heupen en een strak, felgeel tricot truitje met lakplastic vetersluiting was zijn favoriete outfit. Volgens de laatste soulkikkermode. Dat vond ik aantrekkelijk aan hem, zijn verschijning. Van zijn intellect hoefde ik het niet te hebben. Hij was gestopt met de lts om in de groentezaak van zijn vader te gaan werken en had geen enkele andere ambitie of interesse. De boeken die ik verslond, de gedichten die ik schreef, ik hoefde er met hem niet over te beginnen. Hij zou me niet begrijpend aankijken. Ik probeerde het niet eens.

We fietsten in de richting van de stal waar ik de clubhuispaarden altijd verzorgde. Wat valt daar nou te schaatsen?, schoot het door me heen. Maar bij de stal aangekomen trapte Gijs in hetzelfde tempo voort, totdat we bij een brede sloot aankwamen ergens midden in het land. Zo ver voorbij de stal was ik nog nooit geweest. `Zet je fiets daar maar neer,' zei het vriendje en wees op het gammele houten hek van een aangrenzend weiland. Zelf zette hij zijn fiets tegen een boom, die licht over de sloot helde. Gezeten op een kale stronk bond hij zijn Friese doorlopers onder. Ik bleef erbij staan terwijl ik onhandig mijn laarzen uit en mijn kunstschaatsen aan deed. Ons schoeisel verborgen we onder de bosjes langs de slootkant.

Gijs nam mijn hand en trok me het ijs op. Hij ging voorop, hij kende de weg. De eerste sloot was breed genoeg om forse slagen te maken, al had ik zo weinig glijvermogen in mijn ijzers dat ik veel en korte slagen moest maken om vooruit te komen. De winterharde halmen langs de slootkant waren berijpt en een witte donsdeken met hier en daar een bruine vlek en een groen grassprietje bedekte de weilanden. Ik waande mij in een schilderij van Pieter Brueghel. Mijn wangen kleurden sterappelrood en de frisse lucht sneed aangenaam door mijn keel. Op de slootjes die te smal waren voor twee, schaatste ik achter Gijs aan. Waar gingen we helemaal heen? Ik had geen idee waar ik was. De vele korte slagen die ik moest maken met mijn dunne puberbenen begonnen hun tol te eisen. Ik raakte steeds verder achterop.

Bij een groepje knotwilgen stopte Gijs en keek om waar ik bleef. `Zullen we even stoppen?' vroeg hij. Hij ging op de slootkant zitten. Dankbaar knikte ik ja. Maar ik zat nog niet of hij begon me met zijn koude, vochtige mond te kussen. Binnen no time zat mijn halve gezicht onder zijn speeksel. De geur van zijn ademwolkjes kon ik niet thuisbrengen, maar echt aangenaam vond ik hem niet. Bij de eerste de beste adempauze wendde ik mijn gezicht af. Gijs liet zich echter niet afpoeieren. Met zijn intussen onthandschoende handen greep hij onder mijn jas naar de sluiting van mijn zwarte wollen broek. Die wist hij met een hand te ontsluiten. En ook de maillot die ik eronder aan had, trok hij pardoes over mijn smalle heupen naar beneden. Ik voelde hoe de sneeuw mijn billen afkoelde en vervolgens verschroeide. Sneeuwbillen, dacht ik. Geen sneeuwballen maar sneeuwbillen. Voor ik het doorhad duwde Gijs me met mijn rug in de slootkant en kroop hij bovenop me. Met zijn schaatsen diagonaal zette hij zich schrap op het ijs van de sloot. Wat maakte hij rare geluiden, alsof hij pijn had, of heel hard zat te drukken tijdens het poepen. Tegen de binnenkant van mijn linkerdij drukte een warm stomp voorwerp, waar kwam dat nou vandaan? En wat was het? Gijs duwde zijn onderlichaam met ritmische bewegingen tegen mijn ontblote dijen. Dertien was ik en ik had de boekjes `Jongens vragen' en `Meisjes vragen', die wij van mijn ouders hadden gekregen bij wijze van seksuele voorlichting, nog niet gelezen. Toch drong het tot me door dat hier iets gebeurde waarvan ik de gevolgen niet kon overzien.

Ik wrong me onder Gijs vandaan, hees mijn maillot op en ritste mijn soulbroek dicht. Met knikkende knieën begon ik in de richting te schaatsen waar we vandaan waren gekomen. In de verte zag ik een boerderij die ik meende te herkennen als de paardenstal. Zonder omkijken schaatste ik zo snel ik kon, maar op een gegeven moment haalde Gijs me toch in. Zwijgend ging hij voor me rijden en ik volgde hem tot aan onze fietsen. Op de terugweg begon hij over koetjes en kalfjes alsof hij niet zojuist had geprobeerd mijn maagdenvlies te breken. Ik reageerde niet, in gedachten verzonken. Had ik hem zijn gang moeten laten gaan? Wat was er dan eigenlijk gebeurd? Had ik hem moeten slaan? Ik wist het niet.

Een week later maakte ik het uit. Niet zozeer vanwege de sneeuwbillenaffaire. Hij was op zaterdagavond binnengekomen in een pak. Een pak! En een lelijk pak ook nog. Een ouwelijk pak dat niet paste en niet stond. Nee, dát kon toch echt niet.

Karnemelk
leestijd: 3 min

Na weer een slechte nacht waarin ik als enig lichtpuntje 'Quadrilla' van Ferdinand Springer maar uitlas, moet ik weer aan het werk. De kerstvakantie is voorbij. Twee weken lang heb ik scenario's bedacht waarin ik niet meer hoef te werken, maar wel volledig word doorbetaald en concludeer: Alle dromen zijn bedrog. Nu het eind van mijn werkzame leven in zicht is, is de motivatie om op tijd naar bed te gaan en in alle donkerte op te staan, ver te zoeken. 65 jaar als pensioenleeftijd zit nog in de genen van mijn generatie ingebakken. Nooit geweten dat je zo aan pensioen toe kunt zijn.

Op kantoor hangt een jolige sfeer. Ondanks driekoningen worden er nieuwjaarswensen uitgesproken en informeert men belangstellend of de kerst is overleefd. Zal ik het gaan missen? Onderdeel te zijn van een team met een gemeenschappelijke doelstelling? Monumentale kerken behouden voor een nageslacht that could'nt care less. De volle inbox gunt me de rest van de dag weinig gelegenheid tot zelfmedelijden.

Stipt half een ren ik de kantoordeur uit, naar de markt. Bewegen, ademhalen! Een collega is getuige van mijn aankopen van niet biologische paksoi, groene asperges, avocado's, limoenen, kiwi's, Chinese kool en ander gezonds. Ter ondersteuning van de goede voornemens. Minder suiker! Een heuse junk ben ik gebleken. De suikerverslaving ga ik te lijf met groentjes en fruit. Als bijwerking hoop ik dat vriendlief ervan afvalt. Hij is te dik.

De schoonmoeder van een andere collega is aangevallen door een vleesetende bacterie en ligt in coma in het ziekenhuis. Gisteren nog kerngezond... Hoe loop je zoiets op? Kun je het voorkomen? Wanneer ben ik aan de beurt? De collega heeft meer rampspoed in de familiesfeer dan één mens aankan. Toch is ze nog aan het werk. Al moet ze af en toe een minutieuze monoloog houden over het wel, maar meer het wee van haar naasten. Wat kun je zeggen? Arme meid, sterkte ermee. Blijf ademhalen en loop eens op en neer naar de markt. Koop een kilo druiven. Of spruitjes. Wat voor jou werkt.

Mijn eerste werkdag zit er weer op. De inbox is nog niet leeg. Heb ik morgen ook voldoende afleiding om het pensioenverlangen te onderdrukken.

Ik loop de Albert Heijn aan de Vismarkt binnen. Havermout en karnemelk nodig. Bij de zoute stokjes de andere kant op kijken. Ook daar zit suiker in. Al verwacht je dat niet. Bij het automatisch afrekenen de korte bon weer eens in de kassa laten zitten. Gelukkig nog geen volgende klant.

Buiten op de vochtige stenen trap zit een grijsaard met onverzorgd uiterlijk luidkeels te zingen. Operawaardige uithalen, afgewisseld met onvast en schor gekras. Het duurt even voor ik het Grunnigs Laid erin herken. Alsof er een singletje wordt afgespeeld op 33 toeren. Vóór hem op de grond ligt een zadelhoesje, ondersteboven met een paar muntstukken erin. Hij doet zijn best en tot mijn pensioen kan ik best wat missen. Vanaf veilige afstand mik ik een eurostuk naar het hoesje. De munt mist doel en stuitert de trap af. Abrupt staakt de man zijn voorstelling. Ik ren de euro achterna en deponeer hem, met het schaamrood op de kaken, alsnog in het zadelhoesje. `Dank je.' De zanger richt zijn hoofd op en kijkt me met bloeddoorlopen ogen uitdrukkingsloos aan om vervolgens uit volle borst zijn cover van het Gronings volkslied te hervatten.

Thuisgekomen drink ik een glas koude karnemelk.

Kwikstaart
leestijd: 4 min

Op de rand van de vijver dribbelt een kwikstaart besluiteloos heen en weer. Het staartje wipt driftig op en neer terwijl het koppie alle kanten om hem heen verkent. Zal ik of zal ik niet, lijkt de kleine grijswitte vogel te overwegen. Zijn snavel staat opengesperd alsof hij zit te hijgen. Het is weliswaar warm, maar zeker langs de vijver waait er een aangenaam verkoelende wind. Hijgen vogels überhaupt? Op een dikke droge kluit staat de kwikstaart stil. Hij, of misschien wel zij, ik zou het verschil niet weten, begint zijn tooi te verzorgen. Eerst verdwijnt het koppie onder de linkervleugel, dan zijn de borstveren aan de beurt en vervolgens wordt de rechtervleugel aangepakt. Met doeltreffende staccato bewegingen. Als de tooi naar tevredenheid is kijkt het vogeltje om zich heen. Wat zal ik nu eens gaan doen, wie zal ik nu eens gaan vervelen, lijkt het te denken. Maar vogels denken niet, dat doen wij voor ze. Wij dichten ze van alles toe, eigenschappen die we zelf ontberen of waarmee we juist zijn behept. Je kan het zo gek niet bedenken of wij, almachtige zoogdieren op twee poten schrijven het aan andere levende wezens toe.

Het kwikstaartje overweegt nog even of het een frisse duik in de vijver zal nemen, maar spreidt zijn vleugels en vliegt weg.

Verschanst achter een meidoorn met een zieltogende clematis erin sla ik het tafereeltje aan de waterkant gade. Mijn zicht wordt enigszins belemmerd door een door ongedierte gehavende zaailing van een esdoorn en een plukje wilde klaprozen die met hun ranke stengels houvast vinden tegen een jonge scheut van de meidoorn. Links van mij ligt mijn moestuin er mooi bij. En dan niet zoals een pas gestorvene er mooi bij kan liggen, afhankelijk van de doodsoorzaak, de tuin is één groot teken van leven. De goudsbloemen blaken van oranje, de saffraangele afrikaantjes met hun donkerrode harten spreiden een en al vrolijkheid ten toon. Aardbeienstekjes richten zich dapper naar de zon.

Ook aan aardbeienplanten kennen wij menselijke karaktertrekken toe. Koolwitjes dwarrelen van bloem tot bloem. Er vormen zich spruiten in de oksels van de spruitkool. De pompoen die vorige week nog een omtrek had van 10 cm, is vervijfvoudigd. Zure kruisbessen en zoete frambozen vullen de magen van jonge merels wier verenkleed bol staan van babyvet. Over het hek waartegen het kleinfruit staat, hangt achteloos mijn weinig verhullende badpak te drogen na een duik in de vijver. De snit van de zwemkledij benadrukt mijn sterke kanten, mijn brede schouderpartij en mijn kleine borsten die de tand des tijds manmoedig hebben doorstaan. Ook lichaamsdelen ontkomen niet aan karakteristieke toedichtingen.

Hoe lang nog, denk ik. Hoe lang kan ik hier nog van genieten. Hoe lang tot Gyp door heeft dat wij toch wel erg verschillen. Tot de roze bril helder is geworden en hij ziet hoe mijn huid steeds slapper wordt en dat lekkere zachte buikje niet langer zacht maar week is. Dat die dijen aan de binnenkant steeds dichter naar elkaar groeien. Het schaamhaar niet meer welig tiert maar wegkwijnt om een verlepte venusheuvel bloot te geven. Hoe lang nog tot een jeugdige versie van Cher hem in haar netten weet te strikken. Of hij bezwijkt aan een hartaanval, een auto-ongeluk of een beroerte! Of tot ik, op het enige kruispunt dat mijn zomerverblijf rijk is, word geschept door een aanstormende tractor, of aan kanker of een versleten hart overlijd!

Uit het niets flitst er een zwerm schaduwen om mij heen op het braakliggende stuk grond tussen de vijver en de moestuin. Ik kijk omhoog, de zwaluwen zijn terug! Dat is waar ook, het is zomer. Ik sta op en loop naar de keuken om mezelf een lekker koud glas water in te schenken met munt, citroen en gember. Nu het nog kan.

Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Tjitske Zuiderbaan (Zwolle, 1955). Chroniqueur gedreven door liefde en aanverwante ellende. Schrijft korte verhalen waarvan zij hoopt dat niet al te veel lezers zich erin zullen herkennen. En toch ook weer wel.