Bills brommerverhalen #1: De dag dat mijn moeder de brommer liet staan
leestijd: 5 min

Vanaf de dag dat ook mijn broertje Jack naar de middelbare school ging, wilde mijn moeder niet langer thuiszitten, maar aan het werk gaan. Dat kon helaas niet als verpleegster. Daarvoor had ze wel de werkervaring en de papieren, maar die waren allemaal in het Engels en die moesten eerst nog in het Nederlands worden gevalideerd. Halverwege de jaren zeventig kostte dat veel tijd en ook veel geld.

Mijn moeder ging dan maar aan de slag als administratief medewerker bij een factoorbedrijf. Het kantoor stond aan de oostzijde van de haven van Delfzijl, maar dan moest je wel eerst de provinciale weg van Delfzijl naar Scheemda oversteken. Daar reden geregeld grote trucks en vrachtwagens over, van en naar de haven en de grote fabrieken ten oosten van Delfzijl zoals de AKZO en de ALDEL. Het was daar druk en zwaar verkeer. Volgens mijn vader had mam een brommer nodig om daar de weg over te steken. Dat maakte vast meer indruk dan zo'n kwetsbare fiets. Via-via schafte hij voor haar een lichtblauwe Peugeot 102 aan, een typische damesbrommer. Ook kocht hij een vuurrode helm. Hij stond erop dat ze die te allen tijde moest dragen, in elk geval als ze op de brommer zat. Mijn moeder, die gewoonlijk alles in Delfzijl op de fiets deed, vond het wel best. Het was maar een klein stukje rijden. Nog niet eens een kwartier. Meer problemen had ze met het werk zelf. Het waren grotendeels cijfers en vracht- en laadgegevens en rijen vol ordners en mappen. Voor een mensenmens als mijn moeder niet echt ideaal.Toch bleef ze er elke ochtend stug naartoe gaan op haar lichtblauwe brommer en klokte ze elke dag op exact dezelfde tijd weer in op het kantoor.

Ondertussen zat ik als 14-jarige op de RSG in Appingedam, waar ik het atheneum volgde. Daarvoor moest je intellectueel gezien wel wat in je mars hebben. Dat had ik. In elk geval in de ogen van mijn moeder. Die wist de mentor van mijn brugklas ervan te overtuigen mij naar het atheneum te sturen in plaats van naar de havo. Hij had er zijn twijfels bij, maar mijn moeder drong er zo op aan dat hij achter mijn naam 'atheneum P' schreef. Ik mocht het atheneum proberen. Gelukkig bleek ik goed genoeg om mee te kunnen komen. En anders pushte mijn moeder me wel. Op haar aanraden nam ik in de tweede klas ook het optionele vak Latijn. Dat betekende twee uur meer school en ook nog eens twee uur meer huiswerk per week. Alleen al daarom was dat knap stom van me. Wanneer de dag met Latijn begon, zat ik als eerste op mijn plek om nog even snel de rijtjes te leren die we geacht werden thuis te hebben voorbereid. Intussen zaten de andere leerlingen luidruchtig hun etuis vol ballpoints, potloden, gommetjes en puntenslijpers heen en weer te gooien. Al die etuis zoefden om me heen terwijl ik de vervoegingen van het woord 'domina' in mijn hoofd opzegde. Nog even voordat onze lerares Latijn binnenkwam. Opnieuw prevelde ik domina-dominae-dominae-dominam-domina. En juist op dat moment voelde ik een klap tegen mijn voorhoofd. Het deed niet erg zeer, maar verbaasd staarde ik naar het projectiel dat mij net getroffen had. Het was mijn eigen bruine etui. Koos, die naast me zat, had die gebruikt, toen zij van de overkant hem met een spervuur van etuis hadden bestookt. 

Toen ik even later het woord 'domus' moest vervoegen, onderbrak de lerares mij halverwege. Ze vroeg me waarom ik op mijn voorhoofd bloedde. Dat wist ik ook niet en ik ging in het toilet voor de spiegel kijken wat er aan de hand was. Ik zag iets schijnen in mijn voorhoofd. Een of ander puntje. Als ik het aanraakte, deed het zeer. Ik vertrouwde het niet. De lerares Latijn vertrouwde het ook niet. Zij stuurde me naar de rector. Ook die vertrouwde het niet en stuurde me naar huis om onze dokter te raadplegen. Even later fietste ik terug naar Delfzijl, waar ik bij onze huisarts langsging. Die onderzocht de nog steeds lichtjes bloedende plek. Er bleek een stukje ijzer uit mijn schedel te steken. Hij maakte direct een afspraak met de polikliniek van het Delfzicht ziekenhuis, even verderop. Aangezien ik niet meer mocht fietsen van hem, ging ik te voet naar het ziekenhuis. Daar meldde ik me bij de polikliniek. De verpleegster nam me direct mee naar de operatiekamer, waar een chirurgisch team al op me stond te wachten. Ik moest op de operatietafel gaan liggen. Tot mijn opluchting behoefde ik niet geheel te worden verdoofd, alleen maar lokaal. Dat ging met een kwastje. Ik had messen en scalpels verwacht, maar het enige wat de leidende chirurg nodig had was een pincet en een smalle magneet. Even wiebelde hij met het pincet aan het stukje ijzer in mijn scalp en toen het los genoeg zat haalde hij het met de magneet er zo uit. Het was amper een halve centimeter lang en bleek de punt te zijn van de passer die ik voor meetkunde in mijn etui mee naar school nam. Tot slot werd het wondje gehecht.

Daar mijn fiets nog steeds voor de praktijk van onze huisarts stond, liep ik via de Tunnelweg naar Delfzijl-Noord en via winkelcentrum Kuilsburg terug naar ons huis aan de Titanstraat. Daar belde ik mijn moeder op kantoor op om haar te vertellen wat er net was gebeurd. Nog geen twintig minuten later was ze thuis. Maar niet nadat ze per direct haar baan had opgezegd. Hoe kon ze nog langer blijven werken op het factoorkantoor als een van haar kinderen haar elk moment nodig kon hebben? Wat voor een moeder was zij zo wel niet? Eenmaal thuis zette ze haar brommer in de schuur en haastte zich naar binnen toe, waar ik inmiddels met twee broodjes met opgewarmde witte bonen in tomatensaus een stripboek zat te lezen.

Vijf minuten later kreeg ik daar een heerlijk kopje thee bij.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Bill Mensema (Delfzijl, 1960). Halve Nederlander, halve Engelsman, halve Australiër, computerprogrammeur, radiomaker, striptekenaar, rocker, naaktmodel, notulist, taxichauffeur, copywriter, columnist, maar vooral schrijver.