Hé kameraad, waar ben je?
leestijd: 5 min

Ik kocht een boek en toen gebeurde er iets.

Vanuit mijn slaapkamer aan de Grote Markt had ik zicht op de werkkamer van een van de zes wethouders van de gemeente Groningen. Niet dat ik kon meelezen, dat niet. Maar ik kon wel zien wanneer zij aan het werk was, dus ook tot hoe laat en soms met wie. Dit gegeven, dit koddige feit, heeft geen andere wending gegeven aan de loop der dingen in de stad van destijds. Eerlijk gezegd keek ik ook niet zo vaak.

Soms loerde ik bij Bakker Bart naar binnen, want dat kon ook. Dan kon ik zien dat de mannen die op zondagnacht het deeg kneedden, al knedend sigaretten rookten. Er waren daar ook wel eens meisjes. Mijn brood kocht ik elders.

Met de komst van de bouwsels en daarmee van het Waagplein veranderde er iets. Toen het huidige Newscafé de deuren opende, werden er rollen omgedraaid. Plots konden mensen van de andere kant bij mij naar binnen kijken. De stad kon terug loeren.

Bij Wigbold - de houthandel aan het Boterdiep - haalde ik het hout. Ik moest een paar keer heen en weer lopen. Tijdens de laatste gang zeulde ik zes planken, 210 cm lang, en twee op maat gezaagde triplex platen van 45 bij 180 cm met mij mee. Het sjouwde onhandig. Halverwege bood een man - hij heette Hans en zag me stuntelen - de helpende hand. Ik zei dat ik aan de Grote Markt moest wezen, nummer 49, niet ver van hier.

De man nam de platen triplex van me over en samen staken we de Grote Markt over. Ik vertelde dat ik boven de voormalige fotozaak van Spier woonde, dat ik bij zijn wethouder naar binnen kon kijken en dat, nu het Newscafé een feit is, ik geen privacy meer heb. Dat ik van het hout dus luiken ging maken, voor voor de ramen.

Bij de deur bedankte ik hem voor het meehelpen en ik vroeg of hij dacht of ik de kosten bij de gemeente zou kunnen declareren. Het was immers hun idee, dat Waagplein. De burgemeester zei dat hij het niet wist, maar dat ik het altijd kon proberen. Van mij had hij een paar jaar later niet hoeven opstappen

Ik heb er met veel plezier gewoond. Nog soms galmen de al lang verstomde woorden 'Het is vijf uur, de markt is gesloten' door mijn hoofd.

Op een dag moest ik verder. Gezien de plaatselijke omstandigheden was verhuizen alleen op zondag mogelijk. Ik sjouwde van beneden naar boven en dan snel met spullen terug, naar de kar die daar onbeheerd stond te staan.

In een ooghoek zag ik hem aan komen stuiteren, zoals ik hem al jaren, meerdere keren per week vanuit mijn ooghoeken aan zag komen. Stond ik bij de kassa van de Albert Heijn aan de Oude Ebb, dook hij vanuit het niets ineens op, met een pak koekjes in zijn hand. Of ik die wilde betalen? Soms voerden we gesprekken.

Hij: 'Hé kameraad. Wat doe je?'

Ik: 'Hé Edsel, ik ben aan het verhuizen, ik ga weg.'

Dat laatste beroerde hem niet. Hij vroeg zoals altijd of ik iets voor hem had? Ik zei dat ik werk voor hem had. Terwijl ik mijn spullen van boven naar beneden tilde had ik iemand nodig die op mijn kar paste. Mijn voorstel: tientje per uur. Edsel stemde ermee in.

Hij deed het met verve, met zwaaiende armen en veel kabaal. Niemand waagde zich in zijn buurt. Rond het middaguur was Edsel moe van het beveiligingswerk en vond hij dat het de hoogste tijd was voor het uitbetalen van het overeengekomen salaris. Ik gaf 25, dat was inclusief een niet afgesproken bonus. Edsel zei dat hij snel terug zou komen om zijn werk voor mij als vriend voort te zetten en hij verdween.

Hij verdween gestaag. In de jaren daarna raakte ik - niet langer binnenstadbewoner - het dagelijkse contact met Edsel kwijt. Later hoorde ik dat ook hij de stad had verlaten.

Afgelopen week - jaren zijn verstreken - fietste ik over betonpaden tussen de weilanden door naar Groningen, kijkend om mij heen en luisterend naar een interview - met oortjes via een podcast - met rechtspsycholoog Harald Merckelbach. De man heeft een boek geschreven over verhalen. Het was een mooi interview. Aan het einde van het radiogesprek bestelde ik daarom het boek, bij Godert Walter, de boekhandelaar in de Oude Ebbinge. Online. Per ommegaande kreeg ik bericht terug: boek op voorraad, zo gewenst op te halen in de winkel.

En zo geschiedde.

Bij het verlaten van de boekenzaak zag ik hem ineens lopen, ietwat sjofel, wat mij niet verbaasde, maar veel beter dan hij in mijn herinnering bewaard was gebleven. We passeerden elkaar aanvankelijk zwijgend. Na een paar meter draaide ik mij om. Ik zag dat hij hetzelfde had gedaan.

We keken elkaar aan.

Ik, vragend met uitroepteken: 'Edsel?'

Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. Ik dacht: ik aanschouw een wonder, hij heeft het overleefd, hij heeft zijn miserabele leven op straat een wending kunnen geven, hij, mijn kameraad, bleek uiteindelijk toch sterker dan die klotendrugs. In een flits schoten onze gesprekken door mijn hoofd.

Hij zei: 'Nee. Ik lijk op Edsel, maar ik ben Edsel niet.'

Ik legde het boek van Harald Merckelbach (Goede verhalen zijn zelden waar) in de zwarte plastic krat voorop mijn fiets en trapte naar huis.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Rob Zijlstra (Harlingen, 1963) is journalist en schrijft berichten en verhalen – vaak vanuit de rechtbank in Groningen – voor Dagblad van het Noorden.