I got sunshine
leestijd: 5 min

Op zoek naar een groots en meeslepend leven hadden we besloten straatartiest te worden. Niet in onze eigen stad, maar zo ver mogelijk van huis. Met het busje van Paul. Een grijze Ford Bedford. Bill en ik hadden een fiets. Dat wil zeggen: Bill had een fiets en ik mocht wel eens achterop.

Zowel Paul als ik waren beginnend drummer. Ik was beter, maar Paul was met het plan gekomen dus hij zou drummen, Bill was er voor de zang en de performance en voor mij werd een soort glockenspiel van steigerbuizen gefabriceerd. We spreken begin jaren tachtig. Kraak, metaal en zwart waren de smaken.

Zodra de uitkering binnen was verzilverden we onze kascheques en met een startkapitaal van tweehonderd gulden de man vertrokken we naar het zuiden. Paul reed. Bill had geen rijbewijs, ik geen ervaring en tenslotte was het Pauls busje. Dat had als bijkomend voordeel dat Bill en ik ons in geval van pech ook niet verantwoordelijk voelden voor de reparatie. Vloekend verdween Paul met zijn hoofd onder de motorkap terwijl wij een stuk worst in een stokbrood propten en ons neervlijden in het gras.

Bill draaide de hele dag een cassettebandje van Joy Division. De zanger van die band had zich verhangen. Ik vermoedde hardop dat de man tot zijn treurige daad was gekomen na het beluisteren van zijn eigen platen. Dit tot verontwaardiging van Bill die mij grote oppervlakkigheid verweet.

Volgens Paul waren de storingen in het elektrische systeem, waardoor we de eerste dag nog niet voorbij Utrecht waren, te wijten aan het veelvuldig heen en weer spoelen van de cassette. Hij zette ons op een rantsoen van één nummer per dag en na rijp beraad kwamen we overeen dat dat 'My Girl' van Otis Redding moest zijn. Dat vonden we namelijk alle drie prachtig.

De reis leidde naar België waar we verbazingwekkend veel succes hadden. Gesterkt door die ontvangst togen we naar Frankrijk. Daar was men minder gecharmeerd van onze anarchopunkmetaalimprovisaties en duurde het meestal niet lang voordat de plaatselijke gendarmerie ons sommeerde met spoed naar elders te verdwijnen. Ons einddoel was het theaterfestival van Avignon waar ze onze kunst zeker zouden waarderen. Met de snelheid waarmee we ons voortbewogen zouden we dat doel echter nooit op tijd halen, zodat we halverwege Frankrijk besloten linksaf te slaan richting Zwitserland.

Ook daar zat er meestal weinig tijd tussen opbouwen en afbreken. Vaak was de politie al ter plaatse voordat ik ook maar één hengst op mijn metal-glockenspiel had gegeven en werden we dringend verzocht het elders te proberen. In die dagen was de politie niet je beste vriend. Zeker niet in landen als België, Frankrijk en Duitsland waar een Nederlands kenteken, een punky uiterlijk en een gammele bus konden leiden tot papierencontrole, busdoorzoeking of erger.

De firma McDonald's had zojuist voet aan wal gezet in Europa en overal waar we de gele M ontwaarden werd het moeizaam bijeengesprokkelde kleingeld geteld en omgezet in hamburgers en milkshakes. De formicatafeltjes, de plastic asbakjes en het in malle pakjes gestoken personeel hadden iets cools Amerikaans. Het deed denken aan James Dean, Elvis en technicolor-films. Dat het niet te vreten was namen we op de koop toe.

Na een moeizame tocht door de Franse Alpen reden we de ansichtkaart-die-Genève-heet binnen. Alle campings waren vol of hadden geen trek in drie onwelriekende armoedzaaiers. Het was vrijdagavond en op zoek naar een geschikte plek om te kamperen kwamen we langs een verlaten parkeerterrein bij een groot gebouw. Het leek een ambassade of een ministerie, in elk geval iets dat in het weekend waarschijnlijk niet geopend zou zijn. We zetten de tent midden op een enorm grasveld dat naast het parkeerterrein lag en vielen in een diepe slaap.

De volgende morgen werden we gewekt door stemmen en een geluid dat we niet konden plaatsen: Pok, pok, pok. Toen we de rits van de tent geopend hadden bleek het grasveld niet meer zo verlaten. Het geluid bleek afkomstig van golfballen die door heren in geruite broeken en petten op over de baan gejaagd werden. We stonden op de duurste golfbaan van Zwitserland. Het gisteren nog zo lege parkeerterrein was inmiddels helemaal gevuld met Porsches, Jaguars, Ferrari's en hier en daar zelfs een Rolls Royce. En Paul's Bedford natuurlijk. Niemand keek naar ons om en we besloten om in de ambassade, die gewoon het clubgebouw bleek te zijn, sigaretten te gaan halen. Op de een of andere manier omzeilden we daarbij de security die constant rondjes om het gebouw liep. De consternatie was groot toen er ineens drie ongeschoren punkies aan de bar stonden, op zoek naar rokerij. De paniek in de ogen van die mensen. Dat er zomaar ongewenst volk hun wereldje binnen kon lopen.

De falende security rende na een paar minuten binnen en ons werd beleefd doch dringend verzocht onmiddellijk het terrein te verlaten. Bill probeerde eerst nog een pakje sigaretten los te peuteren maar dat bleek niet meer te kunnen. Voordat we bij onze tent aangekomen waren scheurden de eerste politiewagens het terrein al op. Na doorzoeking van onze tent, tevergeefs, de blowerij was allang op, werden we gesommeerd uit Genève te vertrekken. Om te voorkomen dat we toch nog zouden blijven rondhangen bracht men ons in colonne naar de gemeentegrens.

's Avonds zochten we een mooie bergtop op en bij de ondergaande zon luisterden drie jongens in een ouwe Bedford met glinsterende ogen naar: 'I got sunshine, on a cloudy day.' 'My girl, talking 'bout my girl.'

Vijfendertig jaar later krijg ik een dochtertje. We noemen haar Otis.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Bert Hadders (Tweede Exloërmond, 1962) is voormalig circusdrummer, poffertjesbakker en putjesschepper. Hadders schrijft liedjes in het Veenkoloniaal Drents. Op zijn naam staan meerdere klassiekers in de Nedersaksische streektaalmuziek. Soms schrijft hij in het Nederlands. Meestal korte verhalen.