Lijden in stilte
leestijd: 5 min

Vorige maand heb ik de twee jongere broers van mijn vader ontmoet. Het is de eerste keer dat ik de middelste, Ivo, zag. De jongste, Standa, heb ik een keer ontmoet ergens in Nederland, vlak nadat mijn vader was overleden, dus laten we maar zeggen dat ik die ook nooit heb ontmoet. Mijn vader heb ik sinds 1987 niet meer gezien, ik was toen vijftien. Ivo en Standa moeten hun broer al sinds 1969 missen. Ze waren zeventien en veertien. Ze wisten niet eens dat ze hem de laatste keer zagen, want hij heeft niemand verteld dat zijn driedaagse uitstapje naar Wenen in werkelijkheid betekende dat hij nooit meer zou terugkomen. Dat hij de benen naar het Westen nam.

Mijn Tsjechisch is slecht. Ik ken woorden. Ik versta woorden. Daar is het wel zo'n beetje mee gezegd. Heel ver kom ik er niet mee. Daarnaast blijk ik ook nog eens alleen gewend te zijn aan het Tsjechisch dat in Praag gesproken wordt en klinkt de taal in Moravië dusdanig anders dat ik er nog minder van versta. Ongelooflijk hoe die gasten hier mompelen, zeg.

Maar goed. Een 50-jarige vrouw die haar moeder- (en vader-)taal niet meer spreekt en die voor het eerst de familie van vaderskant gaat zien, inclusief geboortestreek, geboortedorp én geboortehuis. In dat laatste woont mijn jongste oom nog steeds. Het ziet eruit alsof de tijd heeft stilgestaan in de jaren 50, misschien 60. Dan heb ik het niet over fleurige, gezellig uitbundige hippie shizzle, maar over iets dat je visualiseert als je aan 'De Avonden' van Reve denkt, maar dan in Zuid-Duitse stijl. Donkerbruine lambrisering tegen de muren. Kussens met gepunnikte landschappen op de niet-uitnodigende harde bedden. Een lichtbruin plakkerig plastic kleed over de authentieke formicatafel in de keuken. De gammele billendodende stoelen. Het enige vrolijke in het hele huis is een obsceen grote krab-en springtoren voor de kat van de oom, een kat die twee weken geleden is overleden.

Oom Standa is de enige broer die af en toe uit zichzelf praat. Hij zegt dat ik veranderd ben. Ik antwoord dat ik zestien was de ene keer dat hij me zag. Hij knikt. Dan vraagt hij of ik van mezelf zulk donker haar heb. Ik knik ook. Hij glimlacht en zegt: net als je vader. Wij waren blond. Hij wijst naar zijn zwijgende broer. Die knikt niet. Hij staart alleen maar voor zich uit. Ik voel mij niet op mijn gemak. Er staat zweet op mijn rug. Ik voel me niet alleen niet op mijn gemak, er is ook een ander gevoel wat ik niet kan doorgronden en al helemaal niet goed onder woorden kan brengen. Misschien kan ik het niet goed uitleggen, dat gevoel, maar het zorgt ervoor dat ik me niet op mijn gemak voel. Hier liever niet ben. Ik heb deze reis gepland om deze mannen, vooral mijn oom Ivo, het broertje waar mijn vader met zoveel affectie over sprak de enige keer dat hij er ooit over sprak met mij, te ontmoeten. En dan, terwijl ik hier ben, ze kan zien, aanraken, de geur ruik van het huis waar mijn grootouders die ik nooit heb gekend leefden en waar mijn vader is geboren en opgegroeid, vanuit waar hij naar boksen en drumlessen ging, waar hij slaag van zijn vader kreeg, word ik overvallen door een gevoel van verstikkende leegte, van armoede, van eenzaamheid, weerstand en onoverbrugbare afstand en mijn enige reactie hierop is willen weghollen. Hier niet willen, of kunnen, zijn.

Ik wilde schrijven dat dit gevoel me vreemd is, maar dat klopt niet. De avond ervoor werd ik door eenzelfde gevoel overvallen. We dineerden in het dorpshuis, dat dienstdoet als restaurant, café, museum, vergaderruimte en God mag weten wat nog meer. Ik zat daar met mijn oom Ivo en zijn dochter, schoonzoon en kleindochter, die uit Bratislava waren overgekomen om mij ook voor de eerste keer te zien. Alleen de kleindochter sprak Engels. De stemming voelde als een bak stroop. Nauwelijks doorheen te komen. Vertraagde reactietijd. Zelfs slikken ging moeizaam. Met mijn ogen knipperen en denken deden pijn. Het feit dat ik daar op dat moment moest zitten en niet weg kon lopen was bijna ondraaglijk. Alsof je betrapt bent op iets schaamteloos en in plaats van dat je in een hoekje weg kan kruipen je verplicht wordt in het volle licht een walk of shame te lopen. Mijn zoon zei dat ik vragen moest stellen aan mijn oom, de kleindochter kon immers vertalen, maar er kwamen geen woorden uit mijn mond. Iedereen at in stilte. Met elke hap pasta groeide het ongemak. Een laatste maaltijd. Afzien. Het einde zien te halen. Ik voelde me als een kind. Hier zaten mijn oom, mijn nicht en mijn achternicht tegenover mij aan tafel en het voelde alsof de afstand nooit overbrugd kon worden. Alsof de 50 jaar die tussen ons lag al lang geleden een oordeel had geveld. Zo dubbel allemaal, ik wilde hier per slot van rekening zelf zijn. Uitgeput vielen we op ons hotelbed die avond. We praatten nergens over, zeiden geen woord en ik donderde in een diepe, onrustige slaap.

We zitten, nadat we bij oom Standa waren geweest, bij oom Ivo thuis. Hij laat foto's zien. Geen enkele van mijn vader, vraag ik via mijn achternicht. Ze vertaalt en Ivo zegt dat zijn moeder, mijn oma, alles van mijn vader moest verbranden nadat hij ongeoorloofd het land had verlaten. Niets mocht nog aan hem doen denken. En het voelde inderdaad of mijn vader was weggegumd, zegt Ivo. Alsof hij er nooit was geweest. Alleen zijn herinneringen heeft hij nog. Het zijn de herinneringen van een 15-jarige jongen aan zijn grote broer. De broer die hem leerde roken, stiekem shaggies rollen van hun vaders tabak. Met wie hij uit hun slaapkamerraam kroop 's avonds om te gaan dansen terwijl hun ouders dachten dat ze sliepen. Hij wijst naar een foto van mijn opa, die dezelfde naam heeft als mijn vader. Wist je dat een van de redenen dat je vader weg wilde onze vader was? Jouw zachtaardige vader kon niet tegen zijn opvliegende aard. De constante klappen, ook die onze moeder te verduren kreeg en waar hij vaak probeerde een stokje voor te steken. Nee, zeg ik, dat wist ik niet. Oom Ivo knikt en zwijgt. Ik kijk naar hem en voel me machteloos en verdrietig. Ik wil zo graag met deze man praten. Hem even vasthouden. Maar hij lijkt op wat ik me van mijn vader herinner. Die zweeg ook vooral. Leek mijlenver weg. Onbenaderbaar. Bovendien spreek ik oom Ivo's taal niet. Mijn taal, corrigeer ik mezelf.

In deze familie wordt niet gesproken, maakt niet uit in welke taal. Oom Ivo's ex-vrouw is langgeleden overleden, maar niemand heeft het over haar. Het is alsof ze, net als mijn vader, niet heeft bestaan. Is uitgewist. Anna, mijn achternicht, haalt haar schouders op en schudt zachtjes met haar hoofd als ik haar vraag wat er met haar oma is gebeurd. Over zulke dingen praten wij niet in deze familie, zegt ze zacht. Ik heb zo vaak naar je vader gevraagd, maar niemand wilde ooit iets zeggen, zegt ze.  Niemand vertelt hier ooit iets. Iedereen lijdt in stilte, denk ik erachteraan. Herkenbaar. In stilte lijden. Alleen.

We praten over de taal die ons allen bindt. Anna spreekt Slowaaks, maar verstaat Tsjechisch. Ivo zegt dat het niet uitmaakt welke taal hij spreekt want hij is toch altijd alleen. Hij laat de modelboten zien die hij maakt sinds hij met pensioen is. Ze zijn bijzonder gedetailleerd.

Ik sta onderaan een put en kijk met mijn hoofd ver in mijn nek naar boven, naar het enige beetje licht dat ik nog zie. Deze man lijkt zo vreselijk veel op mijn vader. Zelfde neus, zelfde ogen. Dezelfde zwijgzaamheid. Dan zegt Ivo: wist je dat je vader mijn toekomst geruïneerd heeft door te vluchten? Ik mocht niet meer studeren. Pas na 1990 ben ik met een studie begonnen. Op mijn 45e haalde ik pas mijn universitaire diploma. Ik ben lang boos op hem geweest, op zijn egoïsme, zegt Ivo.

Ik laat mijn hoofd hangen. Zijn woorden doen pijn. Ik weet niet waarom, maar ik voel me verslagen. Alle energie is uit me weggesijpeld.

Wat had ik verwacht met hier komen? Wat had ik gehoopt te horen, te leren? Hoe heb ik zo naïef kunnen zijn om niet van tevoren te bedenken dat deze mensen geleden hebben onder het onaangekondigde vertrek van mijn vader, niet emotioneel, dat had ik wel ingecalculeerd, maar letterlijk, geleden? Ik heb jarenlang onderzoek gedaan naar de wandaden van de communisten. Hoe heb ik zo'n blinde vlek voor dit stukje persoonlijke geschiedenis kunnen hebben? Mijn oma die elke week bij de geheime politie moest komen. Ivo die niet mocht studeren. De familie die met de nek werd aangekeken in het dorp. Een blinde vlek, meer kan ik er niet van maken.

De volgende ochtend nemen we afscheid. Hij loopt naar me toe en omhelst me. Het enige wat hij zegt, heel zachtjes in mijn oor, is: děkuju. Dankjewel. Hij laat me los en knikt.

Ik kan niet in woorden vatten wat dit ene woord met me doet. Wat het voor mij betekent. Het zet de hele reis, de afgelopen dagen, in een ander licht.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Bronja Prazdny (Groningen, jaren ‘70) is schrijver, journalist en kind van Tsjechoslowaakse vluchtelingen, maar verstaat en spreekt de taal van haar ouders niet (meer). Schreef hierover in haar debuut 'Verloren Taal' (Nieuw Amsterdam, 2016). Schreef ook 'Vrouwen met Autisme', een serie portretten van autistische vrouwen, dat (bijna) aan de achtste druk toe is.