Mevrouw Popkens papegaai
leestijd: 2 min

'Ik denk dat het zo moet', zei ze met een alleraardigst lachje. Ze was met twee flesjes opgerezen vanonder de bar. De cassis zette ze voor Gijs neer, de spa rood bij mij. We waren in café Popken, in Ekehaar. Mevrouw Popken had een mooi bewaard gezicht, waar je vrolijk van werd. Meneer Popken moest wel vinden dat hij bofte. Ze schonk onze glazen in en verdween daarna achter een deur, voor de patat met bitterballen.

Op zondagmiddag wandelde ik altijd met Gijs, als hij bij ons logeerde. Ik had de auto in Eleveld neergezet. Langs smalle wegen waren we via Geelbroek en Amen naar Ekehaar gelopen, Gijs met zijn wandelstok in de hand, soms prikte hij in een molshoop of tikte behoedzaam een boom aan. Met die wandelstok liep hij langzamer. Buiten was het koud, maar de houtkachel binnen brandde dat het een lieve lust was.

Bij het raam was een kooi met een papegaai. Hij zat met zijn gele en groene veren op een balkje. Toen mevrouw Popken achter de deur verdween keken Gijs en ik haar na en de papegaai floot. Daarna floot hij nog een keer. Wij zagen hoe de papegaai zich van zijn balkje naar de tralies wurmde en langs die tralies naar beneden klauterde. Zijn nagels tinkelden. Onder in de kooi was ook een balkje. Daar drentelde hij een poos heen en weer. Daarna tinkelde de hij langs de tralies weer naar het balkje boven in de kooi. Toen floot de papagaai opnieuw. Gijs moest erg lachen. Het kwam helemaal achter uit zijn keel. Daarna moest hij nog een hele tijd zomaar opeens grinniken. Wat hield ik veel van Gijs en wat zou hij een mooie donkere stem gehad hebben.

Het wachten duurde lang, maar dat was niet erg. Achter ons, bij de muur naast de deur, was de houtkachel. Je zag rode en gele vonken omhoogschieten. Tegen de achtermuur stond een kerstboom. Die kwam bijna tot het plafond. Verder was er niemand, werkelijk niemand, behalve de papagaai en wij. We vermaakten ons opperbest.

Na een tijd kwam mevrouw Popken achter de deur vandaan. Ze zette een bord met patat en een schoteltje met bitterballen voor ons neer. Wij brandden bijna de mond aan de bitterballen. Dat was fijn. Want dat konden wij een jaar geleden niet zeggen van de bitterballen van meneer Popken. Gijs pakte mijn hand. 'Ha,' zei hij. Ik moest het zakje mosterd, dat naast de ballen lag, uitknijpen.

Toen het op was deden we de jas aan en liepen het hele eind terug naar de auto. Onderweg moest Gijs aan zijn vingers ruiken voor de mosterdgeur. Verder kreeg hij af en toe de slappe lach. Ikzelf was de hele dag al vrolijk, al vanaf het moment dat Gijs me van mijn vrouw wakker mocht maken. Thuis bakte mijn vrouw pannenkoeken. Toen brachten we Gijs terug naar Nieuw Woelwijck in Sappemeer, naar Den 2. We liepen terug naar de auto en Gijs keek ons door het raam na. Ik dacht beslist dat hij nog een keer moest grinniken.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Ekke Wolters (Zuidwolde, 1953), studeerde in Amsterdam. Woont en werkt in Groningen. Wandelt, tuiniert (groenten), leest. Plezierschrijver.