Nachtzuster
leestijd: 5 min

In het schemerlicht van de lampen lig ik half overeind in het ziekenhuisbed. Naast mij in een doorzichtig ziekenhuiswiegje ligt een heel klein meisje. Een baby. Mijn baby, maar zo voelt dat nog niet helemaal. Het voelt meer of ze 'van' het ziekenhuis is. Met haar ziekenhuismutsje op en het roze bandje om haar dunne polsje.

We hebben een intense dag achter de rug, zij en ik, toen ik haar op de wereld zette. De vrees die ik bij de verloskundige had uitgesproken 'ik denk dat het niet past', werd bemoedigend lachend beantwoord met 'dat denkt iedereen, maar meestal past het'.

Het past dus niet.

Er komt een dokter. De dokter brengt een medisch instrument mee. Een grote zuignap op een doorzichtige buis waarin een soort ketting ligt. Als ze het werktuig 'aanbrengen' kijk ik de andere kant op en stuur mijn gedachten naar een andere realiteit, ver weg van het hier en nu. Mijn waardigheid was ik al kwijtgeraakt toen ik als een soort spartelende zeekoe strandde op het ziekenhuisbed. Naakt, met talloze vreemden om me heen. Nu was ik naast mijn waardigheid ook mijn menselijkheid kwijt. Ik was enkel nog een omhulsel. Een vleeskleurig blubberig ei.

Met grof geweld wordt het kindje uit mijn lichaam getrokken. De arts hangt met al zijn gewicht aan het martelwerktuig dat inmiddels is vastgeplakt aan het hoofdje van het kindje. Hij trekt. Hij trekt nog een keer. En nog een keer. En de laatste keer, zo weet ik zeker, word ik binnenstebuiten getrokken. Dat gebeurt niet, maar ik krijg wel een papierwit baby'tje op mijn lichaam. Ze huilt. Ik ben vooral opgelucht dat het voorbij is.

En daarna komen er kersverse opa's en oma's en tantes langs die vol bewondering naar het kleine meisje staren dat heerlijk slaapt in haar bakje. Er zijn blije tranen en trotse woorden en alles is goed. De baby en ik moeten in het ziekenhuis blijven 'ter observatie', en de echtgenoot wordt naar huis gestuurd 'dan kun jij tenminste even goed slapen'. Ik echo de woorden van de verpleegkundige als hij tegensputtert. 'Ga maar naar huis en rust uit'.

Ik zou dus wel willen slapen. Maar dat kan niet, want ik moet belangrijke dingen doen. Zoals de Baby Voeden. Dat ze eigenlijk nog te klein en te zwak is om goed te kunnen drinken uit een onervaren tepel van een onervaren moeder, dat weet ik op dat moment nog niet.

Het meisje in het wiegje is nog geen halve meter van me verwijderd, maar toch kan ik niet bij haar. Mijn onderlichaam is er nog wel, maar het laat zich niet bewegen. Het staakt, vanwege het geweld wat het is aangedaan vandaag. Ik kan de draai niet maken om het meisje op te pakken. Ze huilt, dus er moet vast iets gebeuren. Ik druk op de rode knop. Dat maakt geen geluid.

Zuster Magdalena verschijnt uit de coulissen op het schaars verlichte toneel voor mijn bed. Ze 'legt de baby aan' en verdwijnt. Ik druk weer op de knop. Andere borst. Dat betwijfelt de zuster, de baby moet minstens twintig minuten aan de ene en dan nog tien minuten aan de andere. Het meisje slaapt inmiddels weer. Ik wacht zonder besef van tijd. Zal ik haar dan zelf maar in haar bedje leggen? Het onderlichaam verzaakt nog steeds, en mijn armen zijn niet lang genoeg om met een simpele draai het kleine kwetsbare wezentje (ONDERSTEUN HET HOOFDJE!) weer op haar plekje te krijgen.

We wachten nog wel even. Ik druk weer op de knop.

Daar verschijnt zuster Magdalena weer, legt het meisje in haar wiegje en trekt zich terug achter de deur waar een wereld is die voor mij niet meer bereikbaar is. Wie weet houdt de wereld buiten mijn kamer wel op. Ik heb geen empirisch bewijs om die gedachte te ontkrachten.

De baby huilt. Ik druk op de knop.

De nachtzuster komt weer uit haar hol gekropen. 'Ik heb ook nog andere patiënten, hoor' fluistert ze zachtjes in mijn oor. 'Als je thuis was geweest, had je dit ook zelf moeten doen'. 'Weet je wat jij moet doen? Vragen of ze je overplaatsen naar de afdeling met comateuze patiënten. Die drukken doorgaans niet zo vaak op de knop', wilde ik gezegd hebben, maar dat deed ik niet.

Nachtzuster af.

Ik wil naar huis. De echtgenoot beantwoordt de telefoon niet. Hij heeft mijn advies - of eigenlijk het advies van de verpleegkundige - ter harte genomen en ligt heerlijk te slapen. Toch wil ik hier zo snel mogelijk weg. Een taxi dan? Die is er met een half uurtje. Ik zoek mijn kleren bij elkaar, trek ze aan en wikkel het meisje in een dekentje tegen de kou. Ik klem haar tegen mij aan en vouw mijn jas zo over haar heen dat ze goed beschermd is. Het licht op de gang is fel en onaangenaam, maar ik zie niemand en sluip door de gangen, stijf van de adrenaline.

Achter elke hoek verwacht ik zuster Magdalena op de loer liggen. Als een soort roofdier, klaar voor de aanval om meer giftige woorden in mijn oren te fluisteren. 'Je moet dit zelf kunnen', 'welke moeder kan haar kind nou niet de borst geven?' 'belachelijk dat je je eigen kind niet durft op te pakken', 'vrouwen van tegenwoordig zijn zo kleinzerig'.

Maar ze is niet om de hoek en ook niet om de volgende hoek. Ik blijf doodstil staan als ik voetstappen hoor naderen en wegsterven. Waar is die verdomde lift gebleven als je hem nodig hebt? De baby begint te pruttelen. Niet nu alsjeblieft. Daar is de lift. We hebben het ergste gehad. Als ik beneden door de hal loop ben ik 'gewoon' een bezoeker. Mensen kijken niet raar naar me. Of misschien ook wel want ik zie er aardig verlopen uit. Buiten is het kouder dan ik had verwacht zo half augustus, maar het doet me goed. Ik ben eindelijk vrij. Ik stap in de taxi en geef mijn adres aan de taxichauffeur. De taxi ruikt naar auto en leer. Met het meisje in mijn armen val ik eindelijk in slaap.

'Wat had u voor ontbijtje gewild?' Er staat een vrolijke vrouw van halverwege de veertig voor me met een aardig gezicht. Ik ben niet midden in de nacht in de taxi naar huis gestapt. Ik lig half overeind in het ziekenhuisbed met het meisje stevig tegen me aangeklemd. Het is licht. We hebben het overleefd, zij en ik.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Rosa Veldman (Groningen, 1990) schrijft sinds haar tiende levensjaar verhalen. Inmiddels bestaat haar oeuvre uit circa vijftien romans die allemaal nog geschreven moeten worden. In het dagelijks leven maakt zij reclame voor toneelstukken.