Theresia Keer
leestijd: 8 min

Met zijn lange lijf onderuitgezakt tuurde Frank R. Boddendijk naar het formulier op het bureau, intussen zijn Bic ritmisch aan en uit klikkend. Toen gaf hij met de pen een tik op het formulier. 'Ik kan er echt niet meer van maken.' Frank R. Boddendijk was wetenschappelijk medewerker politicologie. Zijn gezicht werd al vadsig, al was hij nog geen tien jaar ouder dan ik. Ik zat hopeloos vast met mijn scriptie en hij had zojuist besloten dat mijn studiebeurs niet nog een jaar verlengd werd. Tegen vrienden zei ik bozig dat het verdorie wel leek of hij uit zijn eigen zak betaalde. Achteraf bezien had hij natuurlijk volstrekt gelijk, ik zou nog drie jaar, bij vlagen wanhopig, achter mijn writers block aan dieselen voor ik mijn bul verwierf.

Zonder Frank R. Boddendijk had ik één van de merkwaardigste mensen uit mijn leven nooit ontmoet: Theresia Keer.

Ik had snel een bijbaantje nodig. In een huis-aan-huisblad zocht iemand huishoudelijke hulp. Het bleek een alleenstaande man, die me 's ochtends het geld gaf, daarna zijn aktetas pakte en naar het werk toog. De man schilderde. In zijn hobbykamer stond op een schildersezel een frontaal naakt, de schacht met gezwollen aders als een middeleeuwse stormram naar voren gestoken, de glans een woeste cycloop. Er stonden meer van zulke schilderijen. Hij had een poes die vreselijk haarde. Als ik de vloerbedekking zorgvuldig had gezogen en daarna de stoffen bank van duizend haren had ontdaan, kromde de kat zijn rug, braakte op het tapijt en keek mij mauwend aan. Dat had het beest net zo goed na mijn vertrek kunnen doen, bedacht ik me, en liet het hoopje walmend liggen. Als er tijd over was pakte ik liever een boek. Ik vrat letters en was gek op biografieën van ondernemende mensen. In de kast stond de autobiografie van de Xaviera Hollander, die na het Barlaeus gymnasium als secretaresse in New York ging werken. Ze was dol op seks en toen er mannen haar telefoonnummer gingen delen bedacht ze dat ze net zo goed duizend dollar voor een nacht kon vragen. Xaviera, die als Vera de Vries opgroeide in een gezin waar Simon Vestdijk over de vloer kwam, was weldra 'madam' van een van de beroemdste clubs in New York.

Twee maanden later sprak ik Leon, die ik kende van het dispuut. Hij had zijn baantje opgezegd, was dat niet iets voor mij?, vroeg hij. Leon was gesjeesd met psychologie, hij schreef liever poëzie en nu gaf hij ook de brui aan zijn baan. Leons baard benaderde die van Tolstoj en, net als Tolstoj, liep hij blootvoets, zij het dan op sandalen. 'Het is een luizenbaan,' zei Leon, 'maar ik verveel me dood.' Hij werkte 's middags op het kantoor van de Nederlandse Unie Van Opticiens, de NUVO. 'Ha,' Leon gniffelde toen het in zijn herinnering opborrelde als een luchtbel in stilstaand water. 'Deze zomer was het zo warm, en ik had vreselijk hete voeten. "Weet je wat," dacht ik bij mezelf, "ik neem een teil uit de keuken, doe er water in, zet het onder mijn bureau en steek mijn voeten erin." Ze zeiden er niks van!'  Toen zei hij het nog eens: 'Ha!' alsof hij alle Nederlandse opticiens lekker te grazen had genomen.

Het leven hangt van kunstig toeval aan elkaar. Ook zonder Leon was het bijzondere bestaan van Theresia Keer mij ontgaan.

Zo kwam ik te werk bij de NUVO. Vanaf het najaar van 1980 zette ik 's middags om half twee mijn fiets tegen een boom bij de Honthorststraat 12, duwde de gebeeldhouwde deur van het Jugendstilpand open, en steeg op in de wereld van het verenigingsbureau dat de belangen van vrij gevestigde opticiens behartigde. Ik groette beide secretaresses, die achter hun hun bureaus bij de hoge ramen zaten. Aan het eerste bureau zat mevrouw Keer, fulltime secretaresse, aan het tweede mevrouw Nijman, secretaresse voor halve dagen. Er werkten drie mannen: de heer Van den Ende, de secretaris van de opticiensvereniging, zijn assistent Sjoerd en Van den Ende's zoon, een student die af en toe iets met de boekhouding kwam doen. Van den Ende, een econoom, was de drijvende kracht van de organisatie. Enkele keren op de middag kwam de druistige zestiger, gekleed in kostuum, wit overhemd en stropdas, met luid kabaal de trap af stormen, om iets aan mevrouw Keer te vragen. Hij noemde haar Thea en zij zei Wim. Daarna vloog Van den Ende weer met twee treden tegelijk naar de eerste etage, waar hij resideerde in de zaal aan de voorzijde. Daar strekte de vergadertafel zich uit over de volle breedte, voor het voltallige verenigingsbestuur dat er eens per maand 's avonds vergaderde. Dwars op de donkere eikenhouten lambrisering stond Van den Ende's bureau. Het deed in die zaal bescheiden aan, net als Van den Ende zelf, en zelfs op een zomermiddag werd het aangelicht door het gelige schijnsel van een antieke lamp.

Op mijn loonstrook stond 'administratief medewerker', maar 'duvelstoejager' dekte de lading beter. Ik maakte fotokopieën van artikelen uit vaktijdschriften, stencilde notulen van vergaderingen, borg correspondentie op, haalde grote enveloppen door de frankeermachine en leverde ze voor het eind van de middag af bij het postkantoor. Om drie uur moest ik theezetten en rondbrengen. Als iedereen van thee was voorzien, liep ik van mijn bureau in de achterste kamer, waar ook het kopieerapparaat stond, en de tafel met het bakje van de stukken die gekopieerd moesten worden, de nietmachine en het frankeerapparaat, naar de dames aan de voorzijde. Zij legden hun werk neer en we maakten een praatje.

Mevrouw Keer was klein van stuk. Ze had een onbestemde leeftijd. Ze droeg een blauwgrijze rok van dikke stof die tot halverwege haar kuiten kwam, een dito vest en vormloze schoenen. Het ensemble leek als doel leek te hebben om aan elk modieus gedoe te ontsnappen. Op haar ronde gelaat droeg ze een bril met een flink aantal dioptrieën. Aan de achterkant van het hoofd begon een paardenstaart aan een afdaling langs haar rug, en eindigde waar het achterste van mevrouw Keer zich vermoedelijk ophield. Het dikke grijze haar werd bijeengehouden met elastiekjes uit een pennenbakje. In weerwil van die bril was er weinig wat mevrouw Keer ontging. Ook aan haar tongriem mankeerde niets, ze had overal een mening over, die even welbespraakt als vrijmoedig verwoordde. Mevrouw Keer was lang, heel lang geleden als stenotypiste begonnen bij de NUVO en, misschien zelfs nog meer dan haar baas, doortrokken van de NUVO-geest.

Mevrouw Nijman, de andere secretaresse, had de allure van een rijzige Italiaanse filmdiva op middelbare leeftijd. Haar luisterrijk voorkomen deelde ze alleen 's middags met de opticiens. Haar man wist van niets; ze spaarde voor rijles. Op haar bureaustoel torende ze boven haar elektrische Remmington uit en als ze naar het toilet moest, schreed ze op hoge hakken. Wanneer de kleine wijzer van de klok naar de vijf kroop, plaatste ze haar damestas op het bureau, deed de leesbril af, monteerde een grote glamourbril op haar klassieke neus, diepte een spiegeltje op en stiftte haar lippen. Ze sprak kostelijk Amsterdams, al klonk het wat lijzig.  

Op een middag vertelde mevrouw Keer, fervent liefhebber van klassieke muziek, met het kopje thee in haar hand dat ze een kaartje had gekocht in het Concertgebouw. 'Toen vroeg het meisje achter de kassa of ik mijn vijfenzestigplus kaart niet bij me had.' Mevrouw Keer zette het kopje thee met een knal op het bureau, ze explodeerde. 'Vijf-en-zestig! Het stomme wicht!' Ze draaide haar dioptrieën naar iets achter het raam, en trok de lippen in een streep. Mevrouw Nijman keek naar mij. Ik hield me koest, want zij was de oudste. 'Ach meid toch,' zei mevrouw Nijman toen. Ze was stil en keek van mevrouw Keer naar mij en ging toen verder. 'Maar seg nou es eerlijk, Thea. Je siet er so toch niet uit met die malle staart. Als je daar nou es het mes in zette.' Weer keek ze naar mij. Ik knikte en zei voorzichtig dat mevrouw Keer er beslist jeugdiger door zou lijken. Mevrouw Keer vroeg mevrouw Nijman toen hoe kort het dan moest. Die zei eerst dat mevrouw Keer toch zulk mooi stevig haar had. Ze deed het daarna voor, ze hield haar hand een stukje onder het oor en tilde haar eigen geföhnde rossig kapsel wat omhoog. 'So dat het om je hoofd golft als je het beweegt.' Mevrouw Keers hoofd was erg bewegelijk.

Toen ik na het weekend weer op kantoor kwam was de staart eraf. Mevrouw Nijman vroeg, 'Nou seg jij er es wat van Ekke. 't Is toch een mirakel?' En mevrouw Keer kleurde als een verlegen tiener met ogen die schitterden. Ze draaide haar hoofd en het dikke grijze haar, dat een miniem stukje nek vrijliet, welfde golvend om haar heen.

Een andere keer kwamen we bij de thee te spreken over hemelse zaken. Mevrouw Nijman dacht dat er wel iets moest zijn. Voor mij hoefde dat niet, de eeuwigheid leek me dodelijk saai. Mevrouw Keer zei dat al wist wat er op haar graf moest staan. Ze wachtte een paar tellen, tot wij nieuwsgierig zeiden: 'Nou?' Toen declameerde ze met gedragen stem: 'Hier rust Theresia Keer. Nimmer keert zij weer.'

Maar Theresia Keer had het bij het verkeerde eind. Na haar verscheiden in 2015 verscheen ze nog een keer in Oculus, de glossy van de opticiens. Er was een lovend in memoriam, ik vond het op internet. Er stond een foto bij van haar bezoek aan het nieuwe kantoor elders, bij een jubileum in 2008, het jaar waarin ze zelf 75 jaar werd. Theresia Keer kreeg van de algemeen secretaris een grote ruiker overhandigd. Ze droeg een smaakvol pied-de-poule jasje en een ketting van grote kralen. Het grijze haar bolde om haar hoofd, het liet haar schouder vrij en het was even weer of ik het voor het eerst zag golven.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Ekke Wolters (Zuidwolde, 1953), studeerde in Amsterdam. Woont en werkt in Groningen. Wandelt, tuiniert (groenten), leest. Plezierschrijver.