De flat waar ik mijn kleuterjaren doorbracht wordt gesloopt. Hij staat in de eerste naoorlogse wederopbouwwijk van de stad en voldoet al lang niet meer aan de huidige wooneisen. De machine die met zijn wijd opengesperde bek enorme happen neemt uit de bakstenen muren oogt en gromt als een vraatzuchtige tyrannosaurus rex. Met donderend geraas laat hij de brokstukken op de grond vallen, waar waterstralen ervoor zorgen dat er geen stofwolken over de rest van de wijk uitwaaien. Tussen de afbraakresten zoek ik m'n vroegste herinneringen.
'Het werd tijd dat ze die zooi eraf gooiden.' De man naast me praat met onmiskenbaar Twentse tongval, maar daaronder zweemt nog licht een klank die verwijst naar de boorden van de Bosporus. 'Er woonden alleen nog maar buitenlanders en verslaafden', bromt hij verder. Ik weet niet of hij het tegen mij heeft, tegen de jonge vrouw met hoofddoek aan de andere kant van hem, of vooral tegen zichzelf. In ieder geval is zij degene die riposteert. 'Pap, jij bent wel de allerlaatste die dat mag zeggen.' 'Nou, toch is 't zo', richt hij zich nu duidelijk tegen mij. 'Polen, Roemenen, Afrikanen en Turken, junkies en alcoholisten, alles propten ze d'r maar in.' 'Baba, je bent zelf een Turk!' De dochter klinkt gebelgd nu.
Zijn opmerking negerend, vertel ik hem hoe de wijk er in mijn tijd uitzag. Over m'n kleuterschool een eindje verderop en over de grootste speeltuin van de stad, die zich achter deze flats uitstrekte en lang geleden al plaats maakte voor een parkeerterrein. 'They paved paradise, put up a parking lot', citeer ik, maar Joni Mitchell zegt hem niets. Op zijn beurt verhaalt hij over de verhuizing toen hij twaalf was, van het Anatolische platteland naar deze wijk. Z'n vader werkte hier al een aantal jaren in de textiel en zag in Nederland een betere toekomst voor z'n gezin. Tot haar dood huilde z'n moeder dagelijks uit heimwee naar haar geboortedorp.
'Kom baba, we moeten door, de dokter wacht niet', breekt zijn dochter ons gesprek af. 'COPD', bromt hij. 'Veertig jaar fabriek, veertig jaar roken, da's allebei niet goed voor een mens.'
In m'n eentje mijmer ik verder. Beelden en geluiden waarvan ik niet wist dat ze er nog waren, borrelen op uit de krochten van m'n geheugen. Vanuit ons raam op driehoog keek je uit op de straat, waar de melkboer elke dag luid bellend langskwam, en de visboer eens per week. Het balkon aan de achterkant bood ruimte aan een kolenhok dat ieder najaar gevuld werd door de kolenboer, die mopperend z'n zware zakken door het nauwe trappenhuis naar boven zeulde. Ik herinner me de liedjes die m'n moeder zong, terwijl ze dagelijks haar meubels stofte. 'Op de grote stille heide', 'Het Angelus klept in de verte', 'Droomland', meer dan vijftig jaar later zing ik ze nog moeiteloos mee. M'n vader had een blauwe Philips kofferpick-up met luidspreker in het deksel en een kleine platenverzameling, vooral geheime-zendermuziek. Nooit snapte ik wat 'die jou ooit evenaart' betekende in een liedje van de Heikrekels. Wel wist ik dat 'Giddy Up Go' de eerste woordjes waren die Cowboy Gerard's kleine knul brabbelde ter begroeting. Maar pa's favoriet was een elpee van Jim Reeves. Op zaterdagmiddagen, nadat hij de Fiat 500 had gewassen en we naar de markt waren geweest voor kaas, fruit en Van Nelle zware shag, maakte deze overuren, terwijl hij z'n flesje Amstel dronk en wachtte tot op Duitsland 1 Die Sportschau begon.
Verjaardagen waren de gelegenheid waarop m'n ouders konden laten zien hoe keurig ze me opvoedden. Dus ging ik, nadat m'n moeder de koffie had ingeschonken, gedwee in m'n pyjamaatje iedereen langs om een hand te geven. 'Welterusten tante Janny, welterusten buurman Marinus, welterusten opa.' Eenmaal in bed kon ik de steeds luider wordende gesprekken woordelijk verstaan, en hoe later op de avond, hoe minder welopgevoed het gezelschap klonk.
Ik slenter verder de buurt in, richting het kleine winkelcentrum. Waar kruidenier Keddeman zat, huist tegenwoordig kasap Calici, en de winkel van de groenteboer ernaast is een theehuis geworden. De plek van mijn kleuterschool is nu een onbestemd grasveld, lege bierblikjes zwerven er rond een prullenbak. In de smalle straatjes daarachter liggen herinneringen minder dik bezaaid, al woonde er m'n eerste speelkameraadje. Tranen met tuiten huilde ik toen hij verhuisde naar de andere kant van het land. Voor de ramen van de oude huisjes hangen verschenen gordijnen of gesloten luxaflex waarin het licht van de inmiddels laagstaande zon weerkaatst. Een eindje verder verhinderen tegen het glas geplakte grijze vuilniszakken een blik naar binnen. Uit een openstaand raam schalt een tekst op een vrolijk klinkende vierkwartsmaat: 'Ik heb je niet de hemel beloofd, zoals het op aarde nergens is'. Ergens flikkert een tl-lamp, ergens anders is het vensterglas vervangen door triplex. Een streng aanplakbiljet vertelt dat die woning is afgesloten op last van het bevoegd gezag. Hier vonden activiteiten plaats die geen daglicht konden verdragen.
Over de donkerrode bakstenen waarmee deze huizen zijn gebouwd ligt een grauwe sluier, veroorzaakt door de zwarte wolken die welvaart brengende fabriekspijpen ooit uitbraakten over de stad. Veel deuren en kozijnen hebben al lang geen verfkwast meer gevoeld. Ribbelglazen ruitjes vertonen barsten, bruin cellotape houdt ze bij elkaar. Op de meeste brievenbussen prijken nee/nee-stickers, maar ontbreken naambordjes. Mensen wonen hier bij voorkeur anoniem. Bij een blauwe vuilcontainer staan twee bruinsuède banken vol vlekken en scheuren. Er tegenaan leunen plastic Aldi-tassen met lege flessen en dozen vol oud papier. Een verbleekte roodgele wipkip en een ijzeren klimrek waar de verf vanaf bladdert, staan doelloos in een straat waar geen kinderstemmen schallen. En overal woekert het onkruid.
Drie besnorde mannen buigen zich voorover onder de motorkap van hun op de stoep geparkeerde auto van een type dat al jaren is verdwenen uit de catalogus van de maker. Ze praten met elkaar in een taal die ik niet herken, met harde g's en slissende ss-en, maar spreken mij aan in vriendelijk Duits: 'Gutentag. Auto ist kaputt.' Ik blijf even staan, kijk mee en probeer een praatje aan te knopen, maar hun Duits reikt niet veel verder, dus onhandig groetend loop ik door, maar verdere herinneringen liggen hier niet meer op straat.
Thuisgekomen google ik de tekst van 'Ik heb je niet de hemel beloofd'. Het is van een zangeres die José Wolters heet en gaat over een eerste ruzie binnen een prille relatie. Ik denk dat m'n vader het prachtig had gevonden.