Als je maar met je hand op je hart durft te zeggen dat het zo is gegaan
leestijd: 7 min

Gemak dient de mens, zei mijn vader vaak. In de jaren die ik met hem mocht delen, was dat een veelgebruikte maar steevast spottend bedoelde uitdrukking in de Jordaan, waar vrijwel iedereen het tegendeel leefde van wat de vrolijke liedjes wilden doen geloven, en sarcasme moest voorkomen dat je sores zou doorslaan in een walging die het leven pas echt zwaar zou maken. Ik moest hieraan denken toen Dwarsstraat me de enige restrictie oplegde voor mijn bijdragen: alles mag, als ik maar binnen de feiten blijf zoals ik die ken. Gemak dient de mens, hoorde ik mijn vader zeggen.

Feiten schrijven, benieuwd hoe dat me afgaat. Want als iets me aantrekt in het schrijven van fictie, dan is het de vrijheid die het me biedt om straffeloos toe te geven aan mijn ongeduld: toont de waarheid die ik op papier wil krijgen zich weerbarstig, dan morrel ik ongeremd aan personages en situaties tot ik iets teruglees wat zich wel voegt naar wat eruit moest. Dat zal hier dus anders moeten.

Hoe schrijf je de waarheid over iemand die onvervreemdbaar is aan je levensgevoel, maar stierf voordat je hem echt kon leren kennen? Nu ik zelf meer dan tien jaar ouder ben dan mijn vader was toen ik hem verloor, weet ik dat tijd alleen de oppervlakkige wonden heelt. Zijn gemis doet allang geen pijn meer, maar is met de jaren zo groot geworden dat ik het overzicht kwijt ben. De dood heeft hem na al die jaren tot een mythe gemaakt. En vaders zijn toch al zo mythisch.

In zijn geval wijzen ook de feiten boven zichzelf uit. Met de dood van mijn vader, bijvoorbeeld, verloor ik meteen ook zijn kant van mijn familie. Hij was een renegaat geweest, had de polder verruild voor Amsterdam en erger nog: een Amsterdamse vrouw. Tegenwoordig zijn er salafistische moslims die alle Nederlandse vrouwen als hoer bestempelen, maar de lelieblanke en oerkatholieke ouders en broers van mijn vader beschouwden vrouwen uit de grote stad als hoeren. Ik weet niet of ze zijn dood als een wrake Gods zagen, maar voor hen was het wel een kans om zich van mijn moeder en mij te ontlasten.

Vele jaren later werd ik opgespoord door een verlichte neef van wie ik het bestaan allang was vergeten, zoals ik nu de aanleiding voor zijn speurtocht naar mij ben vergeten (iets met een erfenis, geloof ik; nooit een cent van gezien, geloof ik) en hij vertelde me dingen over mijn vader die hij van de zijne had gehoord. De familie woonde in Hillegommerbuurt, een vlek in de Haarlemmermeerpolder, waar mijn grootvader de enige slagerij in de omgeving dreef. In de oorlogsjaren was mijn vader voor in de twintig, bezat een motorfiets (mijn vader had een motorfiets), speelde onveranderlijk de booswicht in stukken van de toneelvereniging en deed dat zo goed dat hij het streektheater aan de achterkant moest verlaten om de toorn van het publiek te ontlopen. Toen hij op een dag zei dat hij bij het verzet wilde, kreeg hij van mijn grootvader te horen dat hij zijn mond moest houden en te belangrijk was als bezorger van pakketten vlees bij de boeren in de buurt. Op de transportfiets van de slagerij. Niet op die goddeloze motorfiets. Mijn vader gehoorzaamde, want vaders werden nog gehoorzaamd, en hij bleef mokkend door weer en wind zijn rondes maken. Toen hij mijn grootvader eind '43 vroeg waarom hij bij enkele boerderijen steeds grotere pakketten moest bezorgen, zonder daar gezinsuitbreiding te hebben gezien, luidde het antwoord dat hij zijn mond moest houden. In stilte fietste hij voort, tot hij zich voor de Arbeitseinsatz moest gaan schuilhouden bij een boer in Friesland, met een vijftal leeftijdsgenoten weggestopt op zolder. Daar moest hij erwten op grootte sorteren en kreeg hij elke avond karnemelkse pap te eten, geen vlees, wat de reden zal zijn geweest waarom hij nog steeds geen verband legde tussen zijn pakketten en onderduikers. Maar voor zijn vertrek had hij toch nog zijn verzetsdaad gesteld...

De adjudant-Ortskommandant die toezicht hield over dorp en omgeving was een beminnelijke man die de oorlog zelf ook maar een ellende vond en elke dag koffie dronk in het enige café dat het dorp telde. Op een dag pakte hij na die koffie zijn lange officiersjas van de kapstok en zag dat iemand daar een koeienstaart aan had genaaid, afkomstig uit de enige slagerij die het dorp telde. Als hij al boos was, was hij dat niet in die mate dat er repercussies volgden, maar mijn vader werd die avond zonder vorm van proces de hele slagerij door geslagen door mijn grootvader.

Toen ik zes was, begin jaren zestig, kreeg mijn vader een maagzweer. Het grote bed van mijn ouders werd in de woonkamer neergezet zodat hij het leven op straat kon volgen tijdens zijn rustkuur van zes weken. Ik zat elke vrije minuut bij hem op dat bed. In mijn herinnering hebben we toen voor het eerst de Beatles op tv gezien, en vond ik ze vies met dat lange haar, maar zei hij dat ze iets heel bijzonders in hun mars hadden. Een oneigenlijk generatiedispuut, maar ik was ook nog maar zes. De rustkuur hielp niet, hij werd geopereerd, en stierf op de operatietafel. Maar ze haalden hem terug en hij bezwoer ons bij thuiskomst dat doodgaan helemaal niet erg was. Je zag een wit licht en alles was vredig. Mijn moeder verbood hem het er ooit nog over te hebben. Ze had al eens een man verloren en ging permanent gebukt onder een aan paniek grenzende overbezorgdheid.

Op mijn elfde verjaardag kreeg ik een draagbare pick-up, met één singeltje. 'Ob la Di Ob la Da' van de Beatles. Nadat ik dat een keer of driehonderd had gedraaid, ging hij de deur uit en kocht het Witte Dubbelalbum, voor wat meer variatie tijdens het lezen van zijn Nieuws van de Dag, en als ik voor één herinnering met mijn hand op mijn hart kan instaan: zijn verbijsterde gezicht toen 'Revolution Number 9' door de kamer schetterde.

Toen ik naar de MAVO ging, een school vlak bij huis zodat ik niet hoefde te fietsen en mijn moeder daar geen de doodsangsten over hoefde uit te staan, deed mijn vader iets ongebruikelijks. Hij werd lid, en zelfs voorzitter, van de oudercommissie. Mijn vader, die na het verzetsverbod van mijn grootvader nooit meer ergens bij had willen horen. Hij raakte bevriend met de directeur van de school, en het jaar ging om, en de zomer kwam, en tijdens een potje badminton op de camping deed mijn vader iets nog veel ongebruikelijkers. Hij viel. Zomaar. Die avond viel hij nog eens, en daarna wilde hij niets meer zeggen. Hij laadde onze spullen in de auto, reed ons naar huis en was dood voor het nieuwe schooljaar begon.

Op de eerste schooldag werd hij begraven, dus ik ging een dag later pas naar school, zat tussen klasgenoten die niets tegen me durfden te zeggen en werd in de middagpauze onderschept door de directeur. Meneer Benner, de schrik van alle leerlingen, huilde toen hij me vertelde dat mijn vader hem enkele maanden eerder had gevraagd zich over mij te ontfermen als hem iets mocht 'overkomen'. En ontfermen deed hij zich. Gek werd ik van die man, niets onder een 9 volstond, en over mijn vader sprak hij met geen woord meer.

En hier vrees ik de feiten toch te moeten verruilen voor de mythe die mijn vader voor me is. Mijn waarheid is dat die maagzweer uit de tijd van 'She Loves You' kanker was, dat hem dat is verteld en dat hij zich niet wilde laten behandelen omdat de angst mijn moeder fataal zou worden. Dat hij de gok maar nam dat de operatie afdoende was geweest en dat hij, toen de pijn niet meer te negeren viel, tegen zijn aard in voorzitter van een commissie werd om mijn schooldirecteur te bevrienden en als plaatsbekleder aan te wijzen. Voor de feitelijke juistheid kan ik niet instaan, maar ik verzin niks, want wat kun je anders verwachten van een verzetsheld?

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Peter Abelsen (Amsterdam, 1957) is literair vertaler, schreef de roman 'Een soort geluk' en schrijft nu 'Sympathy for the devil'.