Another nice mess
leestijd: 7 min

De huizen hadden platte daken en stonden haaks op elkaar zodat er een wirwar van stegen en hagen achter lag. Ik weet niet of ik nu zo klein was of die hagen zo hoog, maar ik kon vanuit de stegen alleen de bovenramen zien, niet die van de keukens of achterkamers. Ik vond het uiterst prikkelend als de gordijnen van een slaapkamer overdag gesloten waren, maar mijn fantasie kwam niet verder dan uitslapen, iets wat ik zelf nooit kon, achter die gordijnen lag een andere wereld vol geheimen.

Ik vertoefde graag in de stegen, ik was er veilig voor mijn klasgenoten die het leuk vonden om me te bespotten of op mijn smoel te slaan. Vooral Sjonnie liet me nooit met rust en ik had nachtmerries over hem. Buiten de stegen, op de weg naar school, lag een grote zandvlakte waar hutten gebouwd werden door doortastender kinderen dan ik. Soms stond de vlakte blank en in het water zwommen dan rare beestjes met dikke koppen en twee kromme achterpootjes.

Ik speelde meestal met René, een jongetje met hemelsblauwe ogen en een zwarte pukkel op zijn wang. Zijn moeder had ook van die ogen, geen pukkel, maar was wel heel erg lang en dun. Bij hem thuis spraken ze Fries en er mocht bij hen veel meer dan bij ons. René zat op een andere school dan ik, een school met de Bijbel. René had mooi speelgoed dat ik niet had, zoals een zilverkleurige kleine filmprojector.

Ik zag daar mogelijkheden in, maar ik mocht onze schuur niet gebruiken om een bioscoop te beginnen. Ik had verzonnen dat we films voor de buurtkinderen zouden gaan vertonen en dat de entree één cent zou gaan bedragen, zodat we van de opbrengst van de voorstelling snoep zouden kunnen kopen. Alleen Simon mocht voor niks, want die was spastisch en zat in een rolstoel. Hij moest dan wel beloven dat hij zijn kop zou houden, want hij loeide als een koe als hij opgewonden werd. Bovendien kwijlde hij en dat vond ik vies.

In onze schuur stond de troep van mijn pa en het was beter mijn pa niet boos te maken en in ons huis mocht het ook niet, mijn moeder was bang dat alles vies werd. De ouders van René vonden het geen enkel punt om hun schuurtje leeg te halen, misschien omdat René enig kind was. Ze voorzagen ons van oude dekens en gordijnen en van kussens om het net echt en gezellig te maken.

We nodigden de kinderen van de buurt uit. Simon werd door zijn oudere zus gebracht, een mager ouder meisje waarvan ik de naam niet wist, maar ze zag er altijd moe uit. Verder was er nog Karin, een meisje uit mijn klas, een mollig propje met lang haar dat tuttig sprak omdat haar ouders uit het westen kwamen. Ze praatte veel en ik was bang voor haar, want ze wist duidelijk al heel veel van de wereld. Ze had zelfs al eens in een trein gezeten.

Vera en Ria waren er ook, zij waren bruin. Mijn moeder vertelde dat ze geadopteerd waren, maar ik dacht dat ze daar medicijnen voor kregen, je kon immers niets aan hen merken. Zij waren een tweeling en droegen dezelfde kleren en een rode strik in hun haar, maar je kon ze gemakkelijk uit elkaar houden. Vera keek heel lief. Ze had net zulke ogen als Bambi en ze was heel mooi. Ria niet, die keek boos en snauwde alleen maar.

Helaas was René minstens zo onhandig als ik en toen we de eerste film startten bleken de Dikke en de Dunne alles precies omgekeerd te doen. Ik vond dat wel koddig, maar ons publiek begon te morren en René probeerde koortsachtig de film om te draaien, terwijl ik onze hooggeachte gasten probeerde te entertainen door Tommy Cooper na te doen. Ik geloof dat alleen Simon het leuk vond, want hij loeide nog harder dan anders.

Uiteraard was het Ria die op hoge toon haar geld terugeiste en ze werd al snel bijgevallen door Karin, die verontwaardigd kwetterde als een spreeuw die een kat probeert weg te jagen. Ik probeerde het nog met de viewmaster met plaatjes van Donald Duck, terwijl René wanhopig de film probeerde te ontwarren die inmiddels om zijn lichaam en hoofd hing.

We maakten die middag geen winst.

Het viel me op dat René mij vaak niet kon bijhouden, terwijl ik op school toch de langzaamste was. Hij zat soms zomaar een kwartier op een stoel voor zich uit te staren en dan reageerde hij nergens op. Ik vond dat saai en ging steeds vaker bij Jan Pruim spelen, een jongen die veel ouder dan wij was en ook aan de stegen woonde. Hij had een bril met dikke glazen en sproeten en speelde altijd met kleine kinderen. Er werd gezegd dat zijn oudere zuster Lucy haar tieten liet zien in de hutten op de zandvlakte, maar aangezien ik nooit mocht meedoen met de hutten kan ik dat tot op de dag van vandaag niet bevestigen.

Jan Pruim had duizenden kleine plastic soldaatjes waar hij veldslagen mee naspeelde. Dat duurde uren en na een dag had ik dat wel weer gezien, Jan Pruim speelde mij veel te veel de baas bovendien.

René had een spel dat Electro heette, dan moest je vragen stellen en beantwoorden en bij de vraag een elektrisch ding in een gaatje duwen en als je dan antwoord gaf moest je een ander elektrisch dingetje in een antwoordgaatje duwen en als het dan goed was ging er een lampje branden. Al snel kende ik alle antwoordkaarten uit het hoofd, maar René vergat zelfs de vragen die ik hem vijf minuten eerder gesteld had.

Bij Simon hadden ze een hond, een Duitse Herder die geleerd had in het Nederlands te blaffen. Hij leek op een wolf en ik vond hem mooi. Op een dag snuffelde de hond in een vuilnisbak en aaide ik hem. Hij hapte nijdig in mijn pols en het bloed spoot alle kanten op. Ik moest verband en een prik en jankte de hele buurt bij elkaar tot ik een schop onder mijn reet kreeg van pa, die snauwde dat je honden die aan het vreten waren met rust moest laten en dat het mijn eigen schuld was. Ik vond dat gemeen.

Nog nasnuffend liep ik naar het huis van René om medelijden te halen, maar zijn moeder stuitte me in de keuken. Rene was ziek, zei ze, hij lag in bed en kon niet met me spelen. Wat een aansteller! Dus ging ik maar naar Jan Pruim, die druk was met een leger op te stellen. Omdat hij niet naar me luisterde, maaide ik met mijn voet een duizendtal Amerikanen omver. Helaas had ik daarna wel zijn onverdeelde aandacht en moest ik rennen voor mijn leven. Gelukkig kwam net op tijd mijn oudere broer thuis die met één klap Jan zijn bril in de coniferen lanceerde met de woorden dat hijzelf de enige was die mij mocht slaan. Dat deed hij trouwens nooit, hij maakte me met scheldwoorden aan het huilen.

De volgende dag ging ik kijken hoe het met René was, maar zijn moeder zei dat die nog steeds ziek was. Later liep ik voor hun huis langs en zag ik René op een stoel in de woonkamer zitten. Hij was mager en kaal. Hij had zwarte kringen onder zijn ogen. Toen hij me door het raam zag kijken, zette hij snel een roodgeruite pet op.

We gingen op vakantie naar de camping aan het IJsselmeer waar we elke zomer naartoe gingen en ik allerlei avonturen beleefde met mijn neef Winnetou. Ik vergat René. Die vakantie groeide ik kennelijk nogal, toen we weer thuis waren kon ik over de heggen kijken. Ik liep welgemoed naar René zijn huis in de vaste overtuiging dat hij beter zou zijn na zo'n tijd, maar de gordijnen van de keuken en kamer beneden waren dicht. Ik durfde niet te verzinnen wat daarachter gebeurde of gebeurd was en eigenlijk wilde ik het niet weten ook.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Lammert Voos (Eenrum, 1962) is dichter en schrijver van fictie en non-fictie. Z'n Groningse drieluik Malterfoske (2018), Canisius (2020) en Gannef (2021) werd met lof overladen door pers en publiek. In 2024 verschijnt de nieuwe roman 'Jericho'.