In de tweede week van januari 1991, op vrijdag wacht ik in de hal van het VU medisch centrum in Amsterdam Buitenveldert op mijn ouders. Dat ze komen is bijzonder. Vanuit Zuidwolde bij Groningen is het een hele reis. Moe voelt zich vaak niet lekker, pa belt dan 's morgens af, als ik opneem hoor ik eerst zijn zucht. Pauline is altijd weer gefrustreerd. Ik niet, ik reken nooit ergens op.
In het zitje denk ik aan die fijne uren met mijn zwijgzame vader. Als hij de koeien molk en ik het pasgeboren kalfje uit een emmer de wei voerde, het moest nog leren drinken; hoe het voelde als ik mijn hand voorzichtig in de tandeloze bek stak en de tong van het babyrund over die hand raspte, de tintelende huiver die over mijn arm trok en daarna over mijn rug. De bietenplantjes die wij broers met pa dunden, kruipend op onze knielappen over de kruimige aarde, de rijen langs, de hak in de hand; de vochtige geur van de klei, opgewarmd door de voorjaarszon; het ijle kiiie-viet, kiii-viet en gruuu-to, gruuu-to boven ons in het blauw. In de herfst dronken we koffie op dezelfde akker: het plopgeluid als pa de kurk uit de geel geribbelde thermosfles loswrikte. Wij zaten op een hoop bietenloof; dat wij van de bieten staken met een scherp halfgekorfd schepje aan een steel. Pa wrikte de bieten met de tang uit de grond, mikte ze met een kunstig boogje op een hoop, één voor één, stug doorwerken voor twee hectare suikerbieten. Ik denk aan de jaren erna, toen pa een hernia kreeg. Toen hij zijn helft van de boerderij overdroeg aan mijn oom en tante, die er al lang op aasden, vanaf het moment dat opa de oudste zoon met zijn jonge gezin naar het dorp liet verhuizen. Aan later, aan pa's tijd als conciërge, toen pa 's zomers in een verloren uurtje de rozen om de school schoffelde; zoals moe mij toevertrouwde: 'Pa mist buiten zo.' Daarna werkte pa op een andere school. Toen woonde ik al niet meer thuis. Op de offsetdrukmachine van school vermenigvuldigde pa mijn doctoraalscriptie. Daarna bevroeg hij mij langdurig, met vragen waarvan ik me nimmer voorstelde dat hij me ze zou stellen. 'Ik ga met een ander slag mensen om,' verklaarde hij. 'Vroeger zag ik niemand en hield ik me stil.' En nu is pa al zeven jaar met vroegpensioen. De directeur en de arboarts vertelden dat het wel genoeg was geweest. Ze hadden het laten uitrekenen, het kon. Voor een opspelende schildklier waren pillen en met een vitamine B-12 tekort werd je tegenwoordig oud, eens in het half jaar een spuitje was voldoende.
Dan zie ik hen door de sluisdeur van het ziekenhuis binnenkomen. Pa met zijn zwarte alpinopet. Hij houdt moe's hand vast. Moe, een kop kleiner, heeft het hoofd diep in de nepbontrand van de capuchon, haar wangen zijn roodbetraand. Het is niet alleen de kou, denk ik. Moe's grote groene ogen springen geagiteerd naar me toe.
Ik omhels ze. Moe houdt me vast alsof ze me op het bakstenen stoepje van ons kleine huis één keer te vaak liet gaan.
Ik ben zo zeldzaam blij dat ze er zijn. Ik ben achtendertig jaar maar voel me twaalf jaar en drie jaar tegelijk. Er iets nieuws dat ons drieën sinds afgelopen dinsdag bindt. Iets dat zo heel groot en tegelijk zo vreselijk verdrietig is. Het is alsof we daar in die ziekenhuishal voor een spiegel staan en ik voor het eerst hetzelfde zie als zij. Ik ben dezelfde en toch weerkaatst het glas een andere man. Een ander, nu gedeeld kennen. De term was liefde. Maar dit woord voelt nu te klein.
Ik loop met hen naar de lift, naar de kamer van Pauline. Op het prikbord boven Pauline's bed hangt tussen een paar kaarten en een kindertekening. Op de tekening staan roze driehoeken en daartussen bevindt zich een ooievaar met een gele kop en een rode snavel. De ooievaar draagt iets in een witte doek. Ze lijkt op Pino uit Sesamstraat. Daarna gaan we naar de Intensive Care. Er mogen maar met twee mensen in de kamer. Pauline gaat met moe mee. Pa en ik wachten op stoelen in de gang. Daarna is het onze beurt.
Pa en ik lopen naar de couveuse en kijken naar Liesbeth. Ze ligt op het schapenvelletje, op hoge zachte polen, op haar rug. Het zwartbehaarde hoofdje is naar ons toegekeerd. Liesbeth's ogen zijn dicht. Er komt een doorzichtig slangetje uit haar mond, het slangetje zit vast met een brede bruine pleister onder haar lip.
'Wat is ze klein, he,' zegt Pa. De luier om haar naakte lijfje reikt tot over haar borst en tot voorbij de knieën. Kleiner zullen er wel geen luiers zijn.
Boven de luier, net onder het sleutelbeen, zijn op haar lijfje twee oranje stickers geplakt. Er komen witte snoertjes uit, ze gaan over de luier heen naar het voeteneind en verdwijnen daar ergens. Liesbeth heeft een knuistje omhoog. Haar andere arm ligt gespalkt langszij. Er zit een infuus aan. Het slangetje kleurt rood. In haar linker bovenbeen zit nog een infuus. 'Kijk pa,' zeg ik half fluisterend, ik had het door de telefoon al verteld, en wijs ernaar: 'Dit is het infuus, dat ze met microscopische chirurgie moesten aanbrengen.'
Is er een ander woord voor een dij, als die zo dun is? Er ligt iets donkerroods op haar huid, geronnen bloed lijkt het wel.
Pa kijkt omhoog, naar de apparaten met het woud aan knopjes, naar de groene golfjes op een scherm. Daarboven komen ook die piepjes vandaan. 'Heuden, heuden, heuden,' zegt hij op z'n Gronings. Hij schudt zijn hoofd en kijkt naar mij, misschien begrijp ik hoe dat allemaal werkt.
Er komt een verpleegster bij ons staan, het is Margreet weer.
'U bent zeker de grootvader he? Wat fijn dat u op bezoek komt.' Ze geeft hem een hand. 'Ze heeft het niet gemakkelijk, hè, Liesbeth.'
'Ze is bij u vast in goede handen.' Pa is complimenteus. Pa dekt zich weer eens in, denk ik ook.
'Wij doen ons best voor haar.' Margreet knikt erbij, alsof ze het wil onderstrepen. Maar dat is niet nodig. 'Wat een zorgen hè, zo'n meiske. Voor uw zoon, voor u en voor ons.'
Pa kijkt ernstig, hij gaat zo iets zeggen. 'We staan er niet alleen voor.' Zijn mond trekt een beetje en zijn kin trilt. Hij wijst naar boven en kijkt naar Margreet.
Margreet knikt begrijpend. Haar ogen staan lief naar pa.
Oma verloor haar dochter van eenentwintig aan een hersenbloeding. Toen was pa de oudste. Oma had zich er aan overgeven, het was te wonderlijk om het te begrijpen. In haar geloof vond ze op een vreemde manier troost. Al was oma vaak zomaar stil en zuchtte ze dan opeens. Mijn andere oma deed zoiets nooit en die was weduwe sinds moe's vierde jaar. Zou dat minder erg zijn, als je je partner verliest?
Later in de avond gaan Pauline en ik weer naar Liesbeth. Het gaat al vertrouwd voelen. Het kalme geluid van die piepjes. Margreet is er nog. Ze komt naar ons toe.
'Het gaat iets beter met Liesbeth,' zegt ze.
'Ja?' vraagt Pauline, ze kijkt voorzichtig blij naar Margreet, benieuwd naar meer.
'Ik bedoel dat ze minder pijn heeft dan gisteren.' Margreet wil geen valse verwachtingen wekken. 'Het blijft zorgelijk. Liesbeth neemt amper voeding op.' Het is even stil. 'Maandagmiddag zijn de uitslagen binnen. Dan wil de dokter jullie vertellen wat we over haar weten en hoe het met Liesbeth verder gaat. Om vier uur. Schikt dat?' We kijken elkaar aan. Pauline slikt. 'OK,' zeg ik, 'dat is prima.' Laat het maar komen, denk ik. Het moet toch komen. Maandag dus.
'Nou,' zegt Margreet. Haar stem klinkt opgewekt, nu zijn we aan iets leuks toe. 'Zijn jullie er klaar voor?' Ze kijkt van ons naar Liesbeth. 'Zoek jullie plekje maar op.' Margreet loopt weg om het kussen, het doek en de deken te halen. Wij gaan in ons hoekje zitten. Even later legt ze Liesbeth op Pauline's arm, op het kussen. Ze drapeert een warme doek en een deken over Liesbeth. Daarna kijkt ze toe, ze zet haar handen in de zij. Er is haar nog iets niet naar de zin.
'Toe,' zegt ze tegen Pauline, 'maak je peignoir eens los.' Pauline heeft het altijd koud. 'Mag ik?' Ze plooit de kraag van Pauline's peignoir open. Daaronder komt haar roodsatijnen pyjama tevoorschijn. Ze vouwt nu de glanzende stof naar buiten. Daarna hoeft Pauline geen uitleg meer. Zij lacht naar Margreet alsof die haar iets heel moois geeft.
Pauline's boezem is half bloot. Daar vlijt ze Liesbeth's hoofdje tegenaan, Liesbeth's poppewangetje tegen Pauline's grote bleekroze borst. Naast dat wangetje ligt een knuistje.
En Pauline praat maar en ze praat maar: lieve woordjes voor Liesbeth. De mêlee aan stemklanken moeten voor Liesbeth eigen klinken, hemels zoals het air van Bach als je dat een tijd niet meer had gehoord, Pauline's hartslag onder haar borst als het vertrouwde continuo. Af en toe gaan Liesbeths ogen open. Die ogen staan niet meer op een kier. Ze zijn echt open.
Als Liesbeth haar ogen sluit haal ik diep adem. Ik laat los en dan trekt iets mijn blik naar het grote raam in de zusterpost. Margreet zit daar met een collega. Ze kijken naar ons drieën, ze glimlachen.