Bob de Buurman
leestijd: 4 min

Al een tijdje stapelde de post voor V.E.G. de Kandelaar zich op in de gang van onze nieuwbouwwoning achter in De Oosterpoort. In tegenstelling tot de rest van de straat leefden wij 's nachts, zodat het even duurde voordat we de buren leerden kennen en er achterkwamen dat er niemand met de achternaam De Kandelaar woonde, maar dat die post voor buurman Bob was. Ik noemde hem Bob de Buurman ter onderscheid van Zweedse Bob en Bob de Bokser die beiden vaste klant waren in het café waar ik werkte.

Bob bleek de penningmeester te zijn van Vrije Evangelische Gemeente 'de Kandelaar' en nam met merkbare tegenzin de stapel post in ontvangst. Zijn vrouw heette Anna. Samen hadden ze vier dochtertjes die, net als Anna, twee vlechten in hun haar hadden en er uitzagen alsof ze zo uit de toen populaire serie 'Het kleine huis op de prairie' waren weggelopen.

Soms sprak ik Bob als ik net van mijn werk kwam. Hij stond de ruiten van zijn Opel Kadett te krabben of maaide het gras. Al naargelang het seizoen natuurlijk. Omdat ik dan net tien uur tussen de nuttelozen van de nacht had doorgebracht en hij net wakker was, waren dat rare gesprekken. Soms probeerde hij me te interesseren voor de bijeenkomsten in de Kandelaar maar ik maakte snel duidelijk dat ik daar geen behoefte aan had. Omgekeerd had hij niet veel begrip voor het nachtleven en sprak regelmatig over 'Sodom en Gomorra' dat volgens hem ergens tussen de Grote Markt en de Diepenring lag. De stapels post voor V.E.G. de Kandelaar, die nog steeds bij ons werden bezorgd, werden steeds groter en het viel me op dat er ook steeds meer aanmaningen en dwangbevelen tussen zaten. Blijkbaar leverde de wekelijkse collecte niet genoeg op.

Aangezien mijn dag- en nachtritme volledig omgedraaid waren, ging ik ook in de nachten dat ik niet werkte de stad in. In een buurtkroeg speelde een band. Het was er stampvol en tegen de muur gedrukt scande ik het publiek op vrienden en mooie meisjes. Achterin de zaak stond een man met een vetkuif opvallend niet mijn kant uit te kijken. Wat hem onderscheidde van de rest was niet alleen die kuif maar vooral de enorme zonnebril die hij droeg. Voor sommige beroemdheden een onmisbaar werktuig om niet herkend te worden maar in een Gronings café na middernacht juist het tegenovergestelde bewerkstelligend. Het was Bob. Ik wurmde me door de massa in zijn richting maar voor ik hem kon bereiken was hij door de voordeur verdwenen.

De volgende morgen stond hij fluitend zijn auto te wassen.
'Gezellig, gisteravond?', vroeg ik.
'Och, vroeg naar bed, niks bijzonders', zei hij.
'Ik dacht dat ik je zag, in de kroeg', zei ik.
'Je weet hoe ik daar over denk', zei hij en boog zich aandachtig over een vlekje op de motorkap en probeerde dat met de rug naar mij toe weg te poetsen. Leven en laten leven, was mijn motto. Je ziet en hoort wel eens wat als je in de horeca werkt en ik was al lang geleden opgehouden over anderen een oordeel te vellen.

Het contact verwaterde wat. Hij was 's morgens niet vaak meer buiten en ik had steeds meer moeite met de omschakeling van de nacht naar het burgerbestaan in het Oosterpoortse nieuwbouwstraatje. Vaak was ik blij dat ik ongezien naar binnen kon sluipen en met niemand hoefde te praten. Door de muur hoorde ik steeds vaker gedoe: opgewonden stemmen, hij geagiteerd, zij bezorgd en soms huilend maar ik kon niet verstaan waarom.

Een paar maanden later kwam ik weer bij ochtendgloren uit de stad en liep langs het huis van Bob en Anna. De gordijnen waren open. Nee, de gordijnen waren weg! Ik bukte en gluurde met een hand boven m'n ogen naar binnen en zag de kale betonnen vloer. De tafel, de stoelen, de ingelijste plaatjes uit de zendingskalender en de boormachine die Bob van me geleend had: Alles was weg.

Niemand in de straat had iets gemerkt of wist er het fijne van maar een bericht in de Gezinsbode later die week bracht licht in de duisternis. V.E.G. de Kandelaar had bij de politie aangifte gedaan van verduistering. De penningmeester bleek al tijden de rekeningen niet betaald te hebben en had het geld van de kerk verbrast in diverse etablissementen in het goddeloze gedeelte van de stad dat zoals bekend tussen de Grote Markt en de Diepenring ligt. Het was Bob blijkbaar te heet onder de voeten geworden en hij had kans gezien zijn hele gezin met huisraad en al in te laden en spoorloos te verdwijnen.

Mijn relatie bleek niet bestand tegen het nachtleven van Groningen, ik verhuisde naar een huisje aan de verkeerde kant van het spoor en verdronk mijn onrust op een kruk tussen Zweedse Bob en Bob de Bokser in. Soms fantaseerde ik daar over Bob de Buurman. Dat hij ergens met zijn Anna op een tropisch strand zat. Een cocktail in één hand terwijl hij met de andere de blote rug van zijn vrouw streelde. Ze keken naar hun vier dochtertjes die gillend in de branding doken. Bij het afrekenen graaide hij dan in zijn collectezak en betaalde met guldens, kwartjes en rijksdaalders, daarbij de barman niet vergetend.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Bert Hadders (Tweede Exloërmond, 1962) is voormalig circusdrummer, poffertjesbakker en putjesschepper. Hadders schrijft liedjes in het Veenkoloniaal Drents. Op zijn naam staan meerdere klassiekers in de Nedersaksische streektaalmuziek. Soms schrijft hij in het Nederlands. Meestal korte verhalen.