Visserslatijn
leestijd: 2 min

Onderweg naar het station in mijn woonplaats kom ik langs een omvangrijke, in de crisisjaren 20 van de twintigste eeuw door tewerkgestelden aangelegd vijvercomplex, inclusief fontein. Rondom de vijver zijn in het parkgedeelte verharde wandelpaden aangebracht. Regelmatig tref ik in het voorbijgaan mensen met hengels aan, die de kennelijk in het water rondzwemmende vissen aan de haak proberen te slaan.

Op een middag, weer opnieuw onderweg naar het station, ontwaarde ik aan de kant van de plas een leeg klapstoeltje dat door hengelaars vaak gebruikt wordt, met twee hengels ernaast. Er was echter geen spoor te bekennen van een loos vissertje. Dus besloot ik het een en ander nader te bekijken. Er moest toch een reden zijn waarom deze visuitrusting er verlaten bij lag? Bij het visgerei aangekomen zag ik geen enkele aanwijzing dat er iets onrustwekkends was gebeurd. Ik liep nog een paar meter heen en weer over het pad, tuurde in het donkere water, en besloot vervolgens toch mijn weg te vervolgen.

Op hetzelfde moment dat ik mij weer op de stoep vervoegde, stopte een politieauto voor mijn neus. Daaruit stegen twee politieagenten. 'Goedemiddag, meneer. Mogen wij uw visvergunning even zien?' 'Die heb ik niet, agent, ik ben niet aan het vissen. Ik ben op weg naar het station. Maar ik eh...' Voor ik verder kon gaan met de reden van mijn aanwezigheid aldaar, wees de agent op de hengels. 'Maar die zijn niet van mij,' sprak ik boos. De agenten wisselden een blik van verstandhouding en daarop zei een van hen, 'Dat hebben wij al vaker gehoord, u moest eens weten. Heeft u een identiteitsbewijs bij u? U kunt geen visvergunning tonen, u krijgt een bekeuring en wij nemen uw hengels in beslag.'

Op dat moment kwam een man uit een tegenoverliggende woning aan lopen en vroeg verbouwereerd, 'Wat is hier aan de hand?' De inwoner van het pand bleek de eigenaar van de hengels. Hij had plotseling naar de wc gemoeten, was zijn huis binnengegaan en had zijn hengels even daar gelaten. Hij kon wel een vergunning tonen. De agenten stapten weer in hun auto, zonder een groet of excuus. Die moest ik later wel laten horen. Omdat ik een trein had gemist en dus te laat was gekomen.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Ruurd van der Weij (Zutphen, 1948). Studeerde Frans, was lid van het Korps Mariniers, kwam via de bouw en de horeca terecht bij het Instituut voor Toegepaste Taalkunde aan de RUG. Woont sinds 1979 in Sappemeer en schrijft gedichten en korte verhalen.