Corona
leestijd: 4 min

Op de laatste avond van mei maak ik een afscheidsronde door de stad.

Niet dat ik wegga, integendeel. Ik blijf. Maar de stad gaat weg. Of nou ja, ook niet echt, natuurlijk. De stad zoals ik die de afgelopen maanden heb leren kennen, díe gaat weg.

Onze relatie is nogal veranderd, de laatste tijd, zoals dat gaat als je, al dan niet noodgedwongen, op elkaars lip zit, zonder afleiding van andere mensen, van dingen die voorbijgaan, letterlijk. Dat kan verkeerd gaan. Het kan ook heilzaam zijn. Je kunt ook meer van elkaar gaan houden.

Och, de stad, deze afgelopen tijd, deze avond.

Zonder fietsen, zonder verkeer, zonder kroegen die midden in de nacht dronken stappers uitbraken, zonder studenten die in de vroege uurtjes hun maaginhoud uitgieten over de stenen in de Poelestraat, vrolijk lallend naar werkenden die naar kantoor fietsen, broodtrommeltje achterop, die merkwaardige wisseling van de nacht- en de dagdienst van de stad.

Och stad toch, zo zonder bomvolle terrassen, zonder haastig passerende winkelaars, zonder zwalkende toeristen met de neus in een gidsje en het hoofd in de wolken. Zonder woest bellende fietsers, zonder bijna-ongelukken en wijsvingers naar voorhoofden. Zonder mensen op het dak van het Forum. Zonder zoemende menigte op Vis- en Grote Markt, zonder fietsenwirwar voor het Academiegebouw.

Je mag het niet zeggen, want dood en ziekte en crisis en ellende en recessie. Je mag het niet zeggen, maar ik doe het toch.

Och stad, wat ben je mooi, zo.

De hele stad is mijn podium, mijn catwalk, de armen om me heen, alles wat ik nodig heb. Zonder te hoeven uitkijken zet ik, midden op de weg, de ene voet voor de andere, zonder voorbijrazende auto's, zonder sjezende fietsers. Ik tapdans door de Turftorenstraat, wals over de Westerhaven. Flikflak over de Folkingestraat. Eenzame solo's in de zon. De stad is een balzaal die baadt in het licht.

Wat is het fijn, even níet die driehonderdzestiggradenogen, spiedend als een oehoe, altijd op je hoede. Even niet te hoeven delen. Om alleen te zijn. Alleen samen, samen met de stad en niemand anders. Trage dagen, lege wegen, lome zomer. Dagen die in elkaar overlopen, vervloeien - omdat alle markeerpunten weg zijn is het altijd maandinswoensdondervrijzaterzondag. De tijd rekt zich uit als een lome kat, de wereld slaakt een zucht.

Je mag het niet zeggen. Maar stad, wat ben je leeg, wat ben je stil zo, en wat blijk ik intens te houden van leeg en stil. Wat ben je adembenemend prachtig.

Je mag het niet zeggen, maar ik doe het toch. Exact zo, in het holst van de dag in een Doornroosjediepe slaap gesukkeld, zo is de stad mijn lievelings.

Het is 31 mei. Nog een paar uur, dan is het één juno, dan zal klaroengeschal de komst van de Koninklijke Hoogheid aankondigen, zullen de trappelende hoeven van het witte paard de stilte verstoren. Dan zal de prins de poorten van de stad binnentreden, door haar straten schrijden en haar wakker kussen.

Dan zullen winkeliers hun rolluiken weer omhoog laten, de bordjes op de binnenkant van de deur omdraaien en hun waren weer etaleren. Zullen de kappers weer knippen en de kasteleins hun stoelen op de stoepen stallen.

Dan komen Stadjers en studenten weer tevoorschijn uit de krochten van de stad. Springen ze weer op de fiets of kruipen achter een stuur. Stappen weer in de bus, onwennig na al die tijd, klooiend met een kapje. Dan gaan de bruggen weer open, drukte bij het stoplicht, steeds weer nieuw publiek, een tableau vivant. Hoor je weer dingdingding en toet toet en tingeltangel.

Dan zal alles weer langzaam tot leven komen.

Natuurlijk, de middenstand. Uiteraard. Ik bedoel: natúúrlijk. Ik ben nota bene zélf ondernemer, heb klappen gekregen, dus ook ik ben heus blij dat er een nieuw normaal aankomt, hoe dat er dan ook maar uit moge zien. Ook ik zal gauw weer samen met geliefde of vrienden te vinden zijn op een van de vele terrassen van deze stad zonder sluitingstijden - mét frisgeknipte lokken en een koffer vol nieuwe inzichten en goede voornemens om het nu écht allemaal anders te gaan doen, maar nu écht. En dan zal ik blij zijn, me laven aan liefde, me dankbaar voelen en mijn zegeningen tellen. Dat ik gezond ben en een leger van mooie mensen om me heen heb. Dat ik leef. Dat wij leven. Proosten zal ik, met die mooie mensen, op dat leven.

Dat is straks, maar nu is het nog even nu.

Nog één klein rondje. Nog één keer in mijn eentje op de Grote Markt. Ogen dicht, oren open. Ik adem de leegte in, en die oorverdovende stilte.

Stilte.

De schemering zet in, de Martinitoren zegt dat het negen uur is, en mooi geweest. Ik knik naar de klok en zet koers richting huis. Dit was het. Dag lieve, mooie stad, bedankt voor deze maanden, voor deze heilzame lipzitterij.

Het was sprookjesachtig om je even helemaal voor mezelf te hebben.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Karin Sitalsing (Veghel, 1976) is freelancejournalist (o.a. voor Trouw) en schrijft daarnaast literaire non-fictie. Haar boek 'Boeroes - een familiegeschiedenis van witte Surinamers' (uitgeverij AtlasContact) werd in 2018 verkozen tot beste Groninger Boek. Foto: Corné Sparidaens.