Blaffers
leestijd: 8 min

Coca Colareclame op het Rode Plein, een McDonald's in de Arbat: dit schrikbeeld deed ons besluiten naar Moskou af te reizen voor het te laat was. We schrijven september 1990, tien maanden na het opentrekken van het IJzeren Gordijn.

Yasha, een geboren Rus, wist een manier om aan goedkope treintickets te komen: zijn familie kocht de retourtjes in Moskou voor slechts 150 guldens en stuurde ze op. Bij hen konden we ook wel gratis logeren. Yasha nam een kameraad mee, De Timmerman, en ik vroeg mijn vriend Dr. Denker.

Ons was aangeraden veel panty's en condooms mee te nemen. Daar zou gebrek aan zijn en het was een beter ruilmiddel dan geld. Reeds in de trein vanuit Arnhem werd deze illusie onderuitgehaald door een jonge Russische meid die zich bij ons aansloot en het idee als kolder wegwuifde. Gorbatsjov vond ze trouwens ook maar niks.

In Berlijn ging het al mis. We moesten overstappen op een station in Oost. Niet gewend aan dienstverlening stuurde men ons zó vaak verkeerd, dat we op de vertrektijd van onze trein op het verkeerde station stonden. Een poging om een taxi te nemen naar Frankfurt an der Oder, om daar alsnog op te stappen, strandde op de twijfel van de chauffeur of hij het wel zou halen. En hotels waren er eigenlijk niet. Hij wist wel een voormalig Stasi-hotel voor 100 dollar per nacht. Te duur! Het kapitalisme was hier dus al ingedaald. We belandden uiteindelijk als zwervers in een park en sliepen met zijn vijven op stukken karton. Fraai was de volgende ochtend om zes uur het beeld van mensen op en nabij het naastgelegen metrostation, op weg naar hun werk. Ze stonden daar nors en grauwgrijs, precies het beeld van het communisme zoals dat ons met de paplepel was gevoerd.

We konden verrassend makkelijk onze kaartjes omruilen en 's avonds onze reis voortzetten. Overdag hadden we ons vergaapt aan de cocktail van West en Oost die langzaam bezit nam van deze wereld. Er hingen voor ons station honderden Vietnamezen rond, destijds binnengehaald als proletarische broeders en nu nogal overbodig en ongewenst. Overal Trabantjes en heel af en toe een gloednieuwe Mercedes. Op het perron rook het naar bruinkool. Yasha legde uit dat daar in de trein de samowar op werd gestookt voor gratis thee. Charmant.

Naast de coupédeur hing een pen aan een kettinkje. De enige reactie van de conducteur was dat ik die pen vannacht in de schuifdeur had moeten steken: 'Dan kan er echt niemand naar binnen.' Het geldtasje met paspoort, visum, rijbewijs en zevenhonderd gulden, op dertig centimeter van mijn hoofd veilig in mijn rugzak gestoken, was 's nachts gestolen.

Na overleg met mijn reisgenoten besloot ik te blijven zitten, nu al de reis afbreken was wel erg zuur, wie weet zou ik niet gecontroleerd worden en kon ik in Moskou papieren regelen voor de terugreis. Dr. Denker, De Timmerman en Yasha gaven mij alle drie een paar tientjes, voor als ik eruit werd gezet, en we wachtten af. Dat bestond vooral uit gespannen naar buiten turen, waar een desolaat en nogal zinloos Pools landschap aan ons voorbijtrok.

Bij de grens stapten er Russische soldaten in, met Kalasjnikovs nonchalant over de schouder. Pasport! Visum! Njet? Mijn plan om in Moskou direct naar de ambassade te gaan om het gemis recht te zetten maakte geen enkele indruk. Op het kale perron zwaaide ik de trein mismoedig na. Hij verdween in de verte door een soort hekwerk en over een brug Rusland in. Er stonden ook wachttorens.

In het deprimerende grensdorpje, zonder noemenswaardig plaveisel en met armetierige lage huisjes, vond ik zowaar een postkantoortje. Ik kon de vriendelijke dame achter het loket duidelijk maken dat ik het adres van de Nederlandse ambassade in Warschau moest hebben en stond even later in een telefoonboek te bladeren. Daar vond ik, met enige hulp van de postkantoorhoudster, naast het adres en telefoonnummer van de ambassade ook het huisadres van de ambassadeur. Het was inmiddels laat in de middag en de ambassade nam niet meer op.

Ik besloot de eerstvolgende trein terug te nemen, liefst zonder te betalen om zo lang mogelijk met het weinige geld te kunnen doen. Dan zou ik bij de ambassadeur thuis aanbellen, die zou vast wel wat verzinnen. Op het perron werkte de grens nog eens op me in. Waarom wachttorens? Vertrouwden de Russen de Polen niet? Of waren het Poolse torens, alvast neergezet in de aanloop naar de ontvlechting van het Oostblok?

In de trein kwam al vlot de confrontatie met de conducteur. Hij snapte niet veel van wat ik duidelijk probeerde te maken en liet me een poos met rust, tot hij me meetroonde naar een man met het voorkomen van een Poolse wetenschapper uit het eind van de negentiende eeuw. Zijn verdienste hier, in deze trein, was vooral dat hij Duits sprak. Ik verhaalde hem van de diefstal, de Russen aan de grens en dat ik geen kaartje kon betalen. De drie Poolse zinnen die de samenvatting kostte waren voor de conducteur genoeg om mij met een minzaam knikje in zijn trein te tolereren.

In Warschau ontwaarde ik op het stationsplein een stel taxi's, Lada's natuurlijk. Ik besloot deze keer gewoon te betalen, maar eerst moest er gewisseld worden. Ik ontving voor mijn kleine honderd guldens een ware karrevracht zloty's, wat meteen een reismotto opleverde: 'Lots of zloty's!' Later zou die uitspraak het meest toepasselijk blijken toen ik voor mijn vliegticket een miljoen moest neertellen. Nu echter bracht de Lada van de goedgemutste taxichauffeur, vol enthousiasme over het aanstormend kapitalisme, me voor een vuistvol zloty's naar een fraai gelegen en stijlvol landhuis in een groene buitenwijk. Het was inmiddels allang donker.

Toen ik aanbelde deed er een grijze, gezette man in overhemd open met een blik vol verbazing, maar ook met wat spot. 'Kèrel! Beroofd? In de trein? Verdomme zeg, kom dan maar effe binne!' De hal van de villa was fraai ingericht en een rustpunt op zich. Een voorlopig eindpunt en ook het middelpunt van een verhaal dat bijna even absurd verder zou gaan. Zo surrealistisch dat je zou denken dat Kafka een Pool was. Of een Nederlander.

Want hierna zou de ambassadeur me naar zijn ambassade brengen. Hij zou daar woorden krijgen met het aanwezige personeel, waaronder een marechaussee: dat dit eigenlijk niet toegestaan was, onderdak verlenen, gevaarlijk, terroristen... en toch zou ik daar in de kelder een bed krijgen. Maar toen ik om omstreeks 1 uur 's nachts net de slaap had gevat zou ik wakker gemaakt worden en met veertig dollar op straat worden gezet. Instructies vanuit Den Haag maar eigenlijk muiterij tegen de ambassadeur.

Ik zou in een hotel belanden en met een stel Amerikaanse meiden, vanuit Kopenhagen op verkenning in het voormalige Oostblok, tot 3 uur wodka drinken, waarna ze me uit medelijden honderd dollar gaven. Ik zou ze die de volgende ochtend bij het ontbijt weer teruggeven in het volste vertrouwen dat ik snel over een paspoort en geld zou beschikken.

Ik zou hier in Warschau op de Russische ambassade zowaar een gewillig oor vinden: mijn visum was in Den Haag geregistreerd en ze wilden het wel opnieuw uitgeven, als ik wel eerst even een nieuw paspoort kon overleggen.

De Nederlandse ambassade zou, ondanks dagenlang zeuren, hardnekkig en botweg weigeren om mij een nieuw paspoort te geven. 'En bovendien zouden de Russen nooit meewerken.' Dat die al een visum toegezegd hadden geloofden ze niet.

Ik kon, naast een laissez passer, wel vierhonderd gulden van ze krijgen, als ik een machtiging tekende om mijn girorekening te plunderen.

Maar op dit moment was ik pas halverwege, op dit rustpunt op deze sofa in deze hal. Ik moest er even wachten, de ambassadeur ging bellen. Zijn vrouw vermoedde dat ik wel trek had en bood aan eieren te bakken. Ik werd even later gepromoveerd naar de living en hoorde dat hij had geregeld dat ik vannacht in de ambassade kon slapen. Dan zouden we morgen wel verder zien, geld regelen en een nieuw paspoort en dergelijke. Hij verontschuldigde zich nog dat hij me hier niet mocht laten overnachten. Eigenlijk had hij me helemaal niet mogen binnen laten, stel je veur dat ik een terrorist was.

De telefoon ging. Het gesprek begon op gedempte toon, met wat gebrom en gezucht, maar allengs beende hij steeds driftiger heen en weer, onderwijl fulminerend: 'Dat kan toch niet, bij de konegin? Geen sprake van zeg, twee man erbij! Dat doen we dus niet hè, twee gewapende mannen - gaat gewoon niet door!'

Toen hij had opgehangen keek hij mij verbouwereerd, haast verwilderd aan: 'Stel je nou toch voor zeg, Walesa wil er bij zijn officiële bezoek aan Beatrix twee gewapende lijfwachten bij hebben. Met bláffers in hun zak! Krankzinnig gewoon!' En ineens verstrakte hij. 'Zeg eens, ik vertel u dit nu in vertrouwen, maar u bent toch hopelijk geen journalist hè? Jan Keulen, Jan Keulen...' Al snel begreep ik het: hij dacht aan Jan Keulen van de Volkskrant. Ik vertelde hem dat ik, toen ik filosofie studeerde in Groningen, op de faculteit regelmatig verward werd met een naamgenoot, maar dan met een K, en dat die later journalist was geworden.

Hij bleef mij nog enige tijd gemelijk beloeren.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Jan Ceulen (Den Haag, 1953). Gesjeesd filosoof, techneut uit nood, toetsenist, levensgenieter, cynicus en (dus) dol op honden.