Eenrummer Kermis
leestijd: 4 min

Boven mijn geboortedorp hing in augustus van oudsher de geur van verbrande mengsmering van crossmotoren. Als er kermis was werd er gemotorcrosst op de braakliggende akkers van boer Prenger. Samen met mijn broer en zijn vriendin, mijn zuster en zwager gingen we nagenoeg ieder jaar.

Het was zaak om zondagochtend vroeg te vertrekken uit Friesland, waar wij toen woonden, want er was dan matinee in de kroegen. We parkeerden het lelijke eendje waar we in gepropt zaten achter familiecafé Centraal, dat wij om voor de hand liggende redenen De Magneet noemden. We dronken plichtmatig eerst een kopje koffie bij opoe aan de keukentafel. Nu en dan wervelden oom Abel of oom Klaas in en uit, die druk aan het werk waren in het café. Onze pa had geen goed woord over voor zijn broers, die waren lui volgens hem, maar die dag werkten ze keihard. Nu had pa voor niemand een goed woord over, dus hechtten wij niet zoveel waarde aan zijn oordeel, wij vonden onze ooms aardige kerels.

Na de koffie verplaatste ons gezelschap zich naar de familietafel in het café, waar ettelijke neven, nichten, ooms en tantes al waren begonnen met indrinken. Iedere keer als oom Klaas met een blad bier rondging, zette hij een stuk of tien pilsjes op onze tafel. Hij droeg drie bladen die op elkaar gestapeld waren en zijn zwierige bewegingen verrieden een enorme ervaring qua bier en kelneren. Mijn moeder vertelde ook eens dat hij ook heel goed kon dansen, maar dit terzijde.

Ik was jong en pas aan het begin van mijn carrière als marathonzuiper, dus had wat moeite het tempo te volgen. Ik draaide een sjekkie van neef Lauke en toen we later de kermis overgingen, merkte ik dat ik zijn sjekpuut per ongeluk in de zak had gestoken. In het gerinkel, geratel, gejoel en geschreeuw, de harde muziek, felle lichten, in de geuren van braadworsten en gebakken uien raakte ik iedereen kwijt. Ik besloot naar café Bulthoes te gaan, waar je in een achterzaaltje kon dansen. Daar danste ik met een immens dikke meid, hoewel ik normaal een hekel aan dansen had. Ik had de hele dag door kunnen gaan als mijn broer me niet was komen zoeken.

'We moeten naar Prenger, de cross begint over een uur!' riep hij door de herrie heen. 

In opoes keuken werkte ik nog snel drie karbonades naar binnen. Ik viste ze met blote handen uit de juspan en een tante keek geschokt toe, net als oom Klaas, maar die stond te lachen en als we niet snel naar de cross hadden gemoeten, had ik de hele pan leeg gevreten.

Ik strompelde nog net niet machteloos tussen mijn broer en zwager in langs een bemodderde weg het dorp uit, richting Pieterburen, waar de oude boerderij van Prenger lag. Van de races zag ik niet veel, wel van de vreettentjes. Ik vrat hamburgers en braadworsten en stond zij aan zij met mijn broer en zwager te pissen in dezelfde sloot. Ik hoorde erbij! Ik was deze dag ook een volwassene!

Ik zag mijn broer de vlag van weer een andere neef, die baancommissaris was, afpikken, waarop een opstootje ontstond waar ik me volgaarne inwierp. Mijn schoonzusje zette zich met ware doodsverachting zich tussen de partijen en suste de dreigende knokpartij. Samen met mijn broer ging ik naar de biertent, nog na grinnikend over de chaos die we veroorzaakt hadden en die gierend uit de hand had kunnen lopen. We hadden meer bier nodig, dat was wel duidelijk, maar waar was onze zwager gebleven?

Even later lag ik lachend op mijn rug in de modder tussen lege blikjes bier, peuken, etensresten en ander vuilnis en was ik mijn broer ook weer kwijt. Inmiddels begon de tweede manche van de zijspannen, ik had de 500cc al gemist. De anderen kennelijk niet en na afloop van de races spraken ze vol vuur over de prachtige wedstrijden.

De voltallige familie verzamelde zich weer in De Magneet, waar we recupereerden met kleintjes pils. Ik stortte me later wederom in de maalstroom van gerinkel, gejoel, geschreeuw, harde muziek en felle lichten op de kermis. Ik raakte iedereen opnieuw kwijt en dwaalde van café naar café. Ik had een tientje van mijn zus gebietst en liet me volgens de beste familietraditie vollopen tot ik zou omvallen.

Dat gebeurde niet. Op geven moment trok mijn schoonzus me aan de arm, zij was nog nuchter: 'Kom, we gaan naar huis!' Ze propte me even later achter in de eend. Dat was op zich al heel knap, want wij zijn een zwaarlijvig geslacht. Dus mijn broer rolde er aan de andere kant weer uit. Met opzet. Toen ze hem overeind probeerden te zetten, smeerde ik hem gauw terug het café in, waar oom Klaas nog steeds aan het kelneren was. Hij zoop nu iedere ronde mee en bracht mij ook weer bier. En zoute pinda's en droge worst.

Maar daar dook mijn zus op, ze was boos, ook zij was nuchter, en ze trok me mee terug naar de auto. Toen verdween mijn zwager. Mijn broer lag dubbel en liet zich uit de eend vallen, met opzet. Ik deed hem na, ik wilde dat hij me leuk vond. Zus en schoonzus waren woedend. Schoonzus ging op jacht en zus draaide de deuren van de eend op slot, maar mijn broer maakte kokhalsgeluiden en zus maakte snel de deur weer open. Toen hij stond te braken in de moestuin van oom Abel, smeerde ik hem snel. Al met al kostte het de dames anderhalf uur om ons alle drie achterin te krijgen en we hadden alle drie een braakzak nodig. De dag daarop was het allemaal een stuk minder grappig en ervoer ik voor het eerst van mijn leven een megakater.

Nu ben ik zestig. Ik drink niet meer. Er wordt niet meer geracet op het land van boer Prenger, die is dood. Ik spreek mijn broer nog zelden: botsende karakters. Mijn schoonzus is mijn schoonzus niet meer. Mijn zwager is dood. Neef Lauke is dood. Mijn vader is dood. Opoe is dood. Oom Abel en oom Klaas zijn dood. Alle ooms en tantes, op één na, zijn dood. Het verleden is dood en ik voel me zelf ook al niet zo lekker.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Lammert Voos (Eenrum, 1962) is dichter en schrijver van fictie en non-fictie. Z'n Groningse drieluik Malterfoske (2018), Canisius (2020) en Gannef (2021) werd met lof overladen door pers en publiek. In 2024 verschijnt de nieuwe roman 'Jericho'.