Het geluid van de schuurdeur klinkt. Die klemt een beetje als je hem opent. Even later komt het geluid van de keukendeur. En dan staat Bert in de kamer, in zijn blauwleren jas, hoog dichtgeritst. 'Ouders,' zegt hij, terwijl hij zijn beslagen brillenglazen poetst. Als hij klaar is opent hij beide armen. Ik druk hem tegen me aan. Dan is Pauline aan de beurt. We pakken onze jassen, rijden naar Sappemeer, waar Gijs woont op het uitgestrekte terrein van Nieuw Woelwijck. Langs slingerpaadjes lopen we naar Den 2.
Meestal wonen er tien mensen in zo'n groepswoning. Op Den 2 zijn het er acht. Acht is druk genoeg. Er liggen veertig van die groepswoningen verspreid in de natuur. Vaste begeleiders zijn er op de groep, de hele dag door, met vertrouwde rituelen en veel feesten om naar uit te kijken. Nieuw Woelwijck is nooit gefuseerd. De organisatie is financieel uiterst gezond, uit interesse volg ik de jaarrekeningen. Zeventien jaar geleden ging onze Gijs er wonen. Op zijn twaalfde. Pauline kon hem niet meer de baas, en dat wist Gijs. Ik nog wel, maar alleen als ik me driftig maakte. Bert zat in de derde van de middelbare school. Hij moest nog een paar fijne jaren thuis hebben.
Het moest. Er zat niks anders op. Toen, in 2007, ontving de orthopedagoog Jan Schreurs ons op Nieuw Woelwijck. Jan liep over het terrein mee naar één van de groepswoningen. Op de tafel in de huiskamer lag een kleedje en op dat kleedje stond een vaas verse bloemen.
'Doen jullie de voordeur niet op slot?' vroeg ik. Acht jaar eerder waren we in Groningen komen wonen. Tegen de beukenhaag om ons huis maakten een raster van gaas. Voor de toegang tot de tuin bij de oprit lieten we een smeedijzeren poort plaatsen. De poort had verticale spijlen, zodat Gijs er niet in kon klimmen.
'De deur op slot? Daar doen we hier niet aan,' had Jan gezegd. Ja, er liep wel eens iemand weg. Soms ook van het terrein. Dan fietsten ze er achterheen. Maar het ging altijd goed. Zoals Jan dat tegen mij zei, met zijn begrijpende ogen. Nu, ruim vijftien jaar later zijn alle groepswoningen gesloopt en nieuw gebouwd. Op Den 2 zit er een slot op de deur. 'We zijn de intensieve care van de zwakzinnigenzorg geworden,' zei een bestuurslid later.
Toen Gijs verhuisde naar Sappemeer keek ik een tijdlang op Funda naar een woning in Sappemeer. Na een poos hield ik daarmee op. Ik hield mezelf voor dat kinderen in Engeland op hun vierde naar de kostschool gingen. En dat Paulines heerooms op hun twaalfde naar het internaat moesten. Het schuurde. Het schuurt nog altijd.
In Den 2 hangen de jassen in de hal over elkaar heen. Uit de huiskamer komt Gijs aangelopen. Hij draagt een groen jasje, dat Pauline een paar weken eerder meegaf. Er zit gel in zijn krullen. Gijs glundert, neemt heel voorzichtig de hand van Bert in zijn grote handen en kijkt Bert opgetogen aan. Pauline en ik ontvangen ook zo'n blik en dan stuurt hij weer zo'n straallach naar Bert. Hij trekt Bert mee naar binnen, naar de lange tafel, die vol zit met bewoners en familie. Wij komen beter niet te vroeg. In de Adventskrans aan het plafond branden drie van de vier kaarsen. Aan de wanden hangt dennengroen met rode en zilveren ballen en fijn engelenhaar. De groepsbegeleiders hebben zich opgedoft. Ze zijn er bijna allemaal. Eén op één aandacht telt vanavond. Net zoals in de vakantieweek van Den 2, die geen week maar slechts vijf dagen duurt, en de bewoners van Den 2 gewoon in hun eigen bed op Nieuw Woelwijck slapen, want dan klopt het tenminste nog een beetje. Ook op kerstavond moet het goed gaan. In die acht hoofden is het nòg drukker dan anders, windkracht negen op z'n minst.
Op de lange tafel in de huiskamer staan schalen met wit bepoederde kerststol. De kerststol pronkt in vorstelijke plakken, met een glinsterende dot spijs en stukjes zuidvrucht en noot. Een begeleider gaat rond met een kan dampende chocolademelk. Gijs heeft al twee bekers met chocolademelk op. Af en toe moet Gijs staan met zijn lange lijf, soms trekt hij aan onze hand. Een van de andere bewoners pakt z'n mouw en trekt hem terug naar de stoel. Die bewoner kijkt mij samenzweerderig aan en lacht een beetje, wij tweeën kennen Gijs toch. Als niemand meer van de kersstol hoeft zingen we kerstliederen. Een van de andere vaders is goed bij stem en zet in.
Eindelijk, eindelijk mogen we naar de hal, naar de jassen. Buiten wachten de herders in hun ruwe bruine mantels en mutsen met flappen over de oren. Ze dragen lange rode flambouwen. De vlammen flakkeren, er sliert rook. De herders lopen mee naar het dorpshuis. Onderweg sluiten andere groepen aan. In het dorpshuis doen we de jassen uit. In de zaal staat een rieten stal met bijna manshoge beelden, in cirkels eromheen lage banken. Achter de piano in de hoek zit met zijn verweerd gezicht Fop Wassenaar, de psychiater, oprichter en oud-bestuurder. Fop stamt uit de tijd van de wereldverbeteraars, hij vond dat bestuurders van zorginstellingen vooral filosofen moesten zijn. Naast de piano heeft Trix Hiemstra de dwarsfluit aan haar lippen. Trix is één van de huidige bestuurders, lang geleden kwam ze als groepsbegeleider. Op Nieuw Woelwijck doen ze aan eigen kweek. Ook cultuur behoeft duurzaamheid. 'Twee avonden. Alle groepen komen langs. Twee lange avonden doen ze erover,' denk ik als ik hen groet.
Iedereen zit. De piano en fluit zetten het eerste lied in.
Komt allen tezamen, komt allen tezamen, jubelend van vreugde, komt nu, o komt nu naar Bethlehem. Ziet nu de Vorst der eng'len, hier geboren, komt laten wij aanbidden, die Koning.
Wij zitten op de voorste rij, Gijs moet alles zien. Gijs zit tussen Bert en een van ons. Tussen het zingen door luisteren we naar een verteller, die staande bij de kerststal uit het Kerstevangelie leest. Af en toe hoor je een kreet van een bewoner. Soms moet Gijs staan om alles nog beter te zien. Halverwege is er thee met een kerstkransje en dan gaan we verder met de liederen. Bij het laatste lied gaan we staan. Ere zij God, ere zij God in de hoge, in de hoge. Vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Ons Amen, amen, amen, dooft zacht uit.
We schuifelen naar onze jassen en lopen naar buiten, de koude in. De herders met hun flambouwen wachten op het Dorpsplein. We lopen terug. Het afscheid in de hal van Den 2 is kort. Gijs drukt zijn wang tegen die van Pauline, Bert en mij. Hij manoeuvreert ons met strakke ogen naar de uitgang. Gijs hoort in Nieuw Woelwijck. Papa en mama horen thuis. Bert woont ook niet meer bij papa en mama.
Want een kind is ons geboren. Een zoon is ons gegeven.