Flappie in Albanië
leestijd: 6 min

Hij stond al acht jaar in het hoekje van de schuur bij mijn oude vriend Barend, die vergeefs zijn motorrijbewijs had proberen te halen maar wel alvast een motor had gekocht. Lekke banden, accu leeg. 'Als je hem aan de praat krijgt mag je 'm hebben', sprak hij. Dat duurde even maar het lukte.

De richtingaanwijzers hingen wat treurig naar beneden, hetgeen hem bij Garage Brons de bijnaam Flappie opleverde. Mooi was de Honda niet, maar er zat een enorm blok onder waar mee je met gemak tweemaal de toegestane maximum snelheid kon halen.

Ik reed en Lotte wees de weg. Een goede taakverdeling, want ik had een rijbewijs en zij een bijzonder goed ontwikkeld richtinggevoel. Toen we die eerste zomer een eindje gingen rijden kwamen we een maand later pas weer thuis en waren we in tien landen geweest.

Het jaar daarop gingen we richting voormalig Joegoslavië. De motor had één euvel: Je kon maar honderdvijftig kilometer rijden op een volle tank. Er zaten geen brandstofmeter en reservetank op. Meestal haalden we het net maar vanaf 110 kilometer begon ik al licht te zweten en steeds minder hard te rijden om brandstof te sparen totdat we de tank weer vol hadden. In Slovenië begon hij al te sputteren na 130 kilometer en in Kroatië stonden we voor het eerst zonder benzine. Van een vriendelijk Duits stel op BMW's kregen we genoeg om de volgende pomp te halen.

In Bosnië strandden we opnieuw en werden we door twee jongens naar een station gebracht om een jerrycan te halen. Vervolgens brachten ze ons ook nog terug. We hadden elkaar niet verstaan maar wel begrepen.

De rook uit de uitlaat werd steeds zwarter en in Sarajevo aangekomen besloten we de Wegenwacht te bellen. Die stuurde iemand langs die bromde dat hij van de auto's was en geen verstand van motoren had. Dat de WK-finale die middag was zal ook hebben meegespeeld. Via AirBnB hadden we een mooi huis gehuurd, maar de kapotte motor verpestte de sfeer.

De volgende morgen reden we naar een garage vlakbij. Daar konden ze ons ook niet helpen maar ze verwezen ons naar Atilla, die boven op de heuvel woonde en veel verstand van motoren scheen te hebben. Met veel moeite en flinke zwarte walmen bereikten we de top van de heuvel. Bijna, want de laatste honderd meter moesten we duwen. Het laatste huis moest het zijn, want uit het naastgelegen schuurtje kwam motorgeronk en keiharde rockmuziek.

Atilla zag eruit als alle bad boy bikers over de hele wereld: lang haar in een paardenstaart, spijkerjack met afgeknipte mouwen, een flinke snor en tatoeages op de armen. Hij hoorde ons verhaal aan, schoof de deuren open en heette ons welkom. Hij startte de motor waardoor binnen de kortste keren de hele ruimte met zwarte rook gevuld werd. Zelf rookte hij ook stevig, ook terwijl hij de benzinetank losmaakte en een slangetje lostrok, waardoor de benzine in het rond spoot.

Het schuurtje bleek een soort clubhuis te zijn voor de motorvrienden van Atilla, allemaal jongens van rond de veertig. Eentje had in Nederland gewerkt en tolkte een beetje. Die dag was het 19 jaar geleden dat Srebrenica was gevallen en onwillekeurig vroeg ik me af wat deze jongens in die tijd gedaan hadden. Dat ze niet bij de padvinderij hadden gezeten, leek me duidelijk.

Terwijl Lotte met de bikers in het schuurtje achterbleef reed ik bij Atilla achterop de hele stad door op zoek naar onderdelen. Na twee dagen sleutelen en vooral vol gas uitproberen was de motor gerepareerd. De rekening bedroeg 70 euro. Inclusief onderdelen.

Bij het hartelijke afscheid kreeg ik een soort visitekaartje van de motorclub. Mochten we weer panne hebben hoefde ik maar met het kaartje te zwaaien en elke motorclub in Oost-Europa zou ons weer op weg helpen.

Podgorica, de hoofdstad van Montenegro, bleek de lelijkste stad ter wereld. In het hotel zagen we 's morgens op tv een reportage over Albanië. De politie was een dorp binnengevallen waarvan de hele bevolking in de wietkweek werkzaam was. Naast duizenden kilo's wiet vonden ze een paar oude vrouwtjes en wat kinderen. De rest was de bergen ingevlucht.

Zou je Albanië in kunnen, vroegen we ons af? Het land was immers jarenlang van de rest van de wereld afgesloten geweest. Het bleek te kunnen. De conciërge van het hotel drukte ons wel op het hart in elke zak wat kleine coupures te steken zodat we bij politiecontroles niet gelijk al ons geld kwijt zouden zijn. Briefjes van vijf waren volgens hem voldoende om de gemiddelde Albanese veldwachter om te kopen. We bedankten hem en gaven vijf euro fooi.

We kwamen zonder problemen binnen. Bij de grens stond op een bord dat het in de gehele republiek Albanië verboden was harder te rijden dan zeventig. We lachten daarom, maar al snel bleek het levensgevaarlijk te zijn harder dan vijftig te gaan. De weg hield soms zonder waarschuwing op om over te gaan in een zandpad en bruggen lagen soms wel dertig centimeter hoger of lager dan het wegdek. Ook was het raadzaam het overige verkeer goed in de gaten te houden. Dat bestond uit enorme geblindeerde Mercedessen enerzijds en zwaarbeladen fietsen, brommers en ezels anderzijds. Waar de maffia en de middeleeuwen elkaar ontmoeten op een smalle betonstrook zijn grote ongelukken nooit ver weg.

Van de politie hadden we overigens geen enkele last. De briefjes van vijf bleken niet nodig. Ook tanken bleek geen probleem. Op Nederland na is geen Europees land zo bezaaid met benzinepompen. Geen idee waarom. De prijzen waren helaas ook bijna Nederlands.

Nadat ons de toegang tot Macedonië geweigerd was (I'm sorry Berend, but we can't let you in) besloten we naar beneden af te zakken. Griekenland stond er in die dagen niet best op. Volgens onze politici waren het luie potverteerders die veel te vroeg met pensioen gingen. Vlak over de grens begon de motor weer te sputteren. Om de kilometer stond een bord: Gevaar! Beren op de weg!

Aan het eind van de middag arriveerden we in Kastoria, een stadje aan een meer vol pelikanen. Het plaatsje had duidelijk betere tijden gekend. Men bleek van de export van bontjassen te leven. Vooral rijke Russen kwamen er voor een warme berenbontjas en verknapten tijdens hun verblijf duizenden roebels aan gokken, eten en over het meer scheuren in dure speedboten. Helaas had de EU een boycot ingesteld tegen Rusland waardoor het levendige stadje in één pennenstreek beroofd was van bijna al haar inkomsten.

Ik meende te weten wat er aan de motor mankeerde en had om dat te verhelpen een bepaalde sleutel nodig. We stopten bij een soort ijzerwarenzaak en ik probeerde middels een tekening de drie oude mannen die de winkel uitbaatten duidelijk te maken wat ik zocht. Dat bleken ze niet te hebben. Geen probleem. De oudste kwam voorrijden op een aftandse brommer en gebaarde dat ik achterop moest plaatsnemen. Weer liet ik Lotte achter in het gezelschap van wildvreemde mannen.

Op het brommertje doorkruisten we het oude stadje tot we bij een motorzaak kwamen. De eigenaar hoorde mijn verhaal aan en zei dat we de volgende dag terug moesten komen. 's Avonds dronken we cocktails in een enorm luxe maar volkomen verlaten discotheek aan het water.

De monteur was al ruim een uur bezig om de oorzaak van de ellende op te sporen totdat hij plotseling vroeg waar ik het laatst getankt had. 'Albania', antwoordde ik. Luid lachend borg hij zijn gereedschap weg. Ondanks de forse prijzen schijnt de benzine in Albanië van een hoogst beroerde kwaliteit te zijn. Bij elke tankbeurt moet je ook een klein flesje wonderspul toevoegen waardoor de motor schoonbrandt. Zo'n flesje kreeg ik gratis en ook voor de tijd hoefde hij niks. 'Maar', zei ik. 'Time is toch money?' Met een brede grijns antwoordde hij: 'Not in Greece, my friend'.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Bert Hadders (Tweede Exloërmond, 1962) is voormalig circusdrummer, poffertjesbakker en putjesschepper. Hadders schrijft liedjes in het Veenkoloniaal Drents. Op zijn naam staan meerdere klassiekers in de Nedersaksische streektaalmuziek. Soms schrijft hij in het Nederlands. Meestal korte verhalen.