Kwikstaart
leestijd: 4 min

Op de rand van de vijver dribbelt een kwikstaart besluiteloos heen en weer. Het staartje wipt driftig op en neer terwijl het koppie alle kanten om hem heen verkent. Zal ik of zal ik niet, lijkt de kleine grijswitte vogel te overwegen. Zijn snavel staat opengesperd alsof hij zit te hijgen. Het is weliswaar warm, maar zeker langs de vijver waait er een aangenaam verkoelende wind. Hijgen vogels überhaupt? Op een dikke droge kluit staat de kwikstaart stil. Hij, of misschien wel zij, ik zou het verschil niet weten, begint zijn tooi te verzorgen. Eerst verdwijnt het koppie onder de linkervleugel, dan zijn de borstveren aan de beurt en vervolgens wordt de rechtervleugel aangepakt. Met doeltreffende staccato bewegingen. Als de tooi naar tevredenheid is kijkt het vogeltje om zich heen. Wat zal ik nu eens gaan doen, wie zal ik nu eens gaan vervelen, lijkt het te denken. Maar vogels denken niet, dat doen wij voor ze. Wij dichten ze van alles toe, eigenschappen die we zelf ontberen of waarmee we juist zijn behept. Je kan het zo gek niet bedenken of wij, almachtige zoogdieren op twee poten schrijven het aan andere levende wezens toe.

Het kwikstaartje overweegt nog even of het een frisse duik in de vijver zal nemen, maar spreidt zijn vleugels en vliegt weg.

Verschanst achter een meidoorn met een zieltogende clematis erin sla ik het tafereeltje aan de waterkant gade. Mijn zicht wordt enigszins belemmerd door een door ongedierte gehavende zaailing van een esdoorn en een plukje wilde klaprozen die met hun ranke stengels houvast vinden tegen een jonge scheut van de meidoorn. Links van mij ligt mijn moestuin er mooi bij. En dan niet zoals een pas gestorvene er mooi bij kan liggen, afhankelijk van de doodsoorzaak, de tuin is één groot teken van leven. De goudsbloemen blaken van oranje, de saffraangele afrikaantjes met hun donkerrode harten spreiden een en al vrolijkheid ten toon. Aardbeienstekjes richten zich dapper naar de zon.

Ook aan aardbeienplanten kennen wij menselijke karaktertrekken toe. Koolwitjes dwarrelen van bloem tot bloem. Er vormen zich spruiten in de oksels van de spruitkool. De pompoen die vorige week nog een omtrek had van 10 cm, is vervijfvoudigd. Zure kruisbessen en zoete frambozen vullen de magen van jonge merels wier verenkleed bol staan van babyvet. Over het hek waartegen het kleinfruit staat, hangt achteloos mijn weinig verhullende badpak te drogen na een duik in de vijver. De snit van de zwemkledij benadrukt mijn sterke kanten, mijn brede schouderpartij en mijn kleine borsten die de tand des tijds manmoedig hebben doorstaan. Ook lichaamsdelen ontkomen niet aan karakteristieke toedichtingen.

Hoe lang nog, denk ik. Hoe lang kan ik hier nog van genieten. Hoe lang tot Gyp door heeft dat wij toch wel erg verschillen. Tot de roze bril helder is geworden en hij ziet hoe mijn huid steeds slapper wordt en dat lekkere zachte buikje niet langer zacht maar week is. Dat die dijen aan de binnenkant steeds dichter naar elkaar groeien. Het schaamhaar niet meer welig tiert maar wegkwijnt om een verlepte venusheuvel bloot te geven. Hoe lang nog tot een jeugdige versie van Cher hem in haar netten weet te strikken. Of hij bezwijkt aan een hartaanval, een auto-ongeluk of een beroerte! Of tot ik, op het enige kruispunt dat mijn zomerverblijf rijk is, word geschept door een aanstormende tractor, of aan kanker of een versleten hart overlijd!

Uit het niets flitst er een zwerm schaduwen om mij heen op het braakliggende stuk grond tussen de vijver en de moestuin. Ik kijk omhoog, de zwaluwen zijn terug! Dat is waar ook, het is zomer. Ik sta op en loop naar de keuken om mezelf een lekker koud glas water in te schenken met munt, citroen en gember. Nu het nog kan.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Tjitske Zuiderbaan (Zwolle, 1955). Chroniqueur gedreven door liefde en aanverwante ellende. Schrijft korte verhalen waarvan zij hoopt dat niet al te veel lezers zich erin zullen herkennen. En toch ook weer wel.