Sneeuwbillen
leestijd: 6 min

Of ik mee ging schaatsen, vroeg vriendje Gijs. Het had al een paar weken gevroren en zelfs het Zwarte Water zat dicht. Toen hij me vroeg nam ik dan ook aan dat we net als de andere kinderen van clubhuis de Klooienberg het Zwarte Water achter de dijk zouden verkennen. Maar Gijs had andere plannen. Hij wilde exclusiviteit met mij. We gingen immers met elkaar en dan had je geen pottenkijkers nodig.

Mijn vader had het niet zo op Gijs. Mister Cellotape noemde hij hem schertsend, omdat Gijs op zaterdagavond op de bank voor de buis altijd zijn arm om mij heen sloeg. Geheel onschuldig, dacht ik. Die arm was een doorn in het oog van mijn vader. Het waren dit soort armen waartegen hij mij wilde beschermen. Dit soort armen waarom hij mij uit het clubhuis haalde en naar huis trapte. Waarvoor hij zich dan later weer verontschuldigde door zijn eigen armen iets te stevig om mij heen te slaan.

Toen Gijs me kwam halen zaten we nog aan het ontbijt met het hele gezin. Voordat mijn broers vervelende opmerkingen konden maken, schrokte ik mijn laatste stuk brood naar binnen en stond op om mijn schaatsen te pakken. Grote witte kunstschaatsen die zo bot waren dat ik er beter mee achteruit kon schaatsen dan vooruit, maar ze stonden zo elegant. Gijs was met de fiets en ik mocht achterop. Dat leek me geen goed idee, stilzitten in deze vrieskou. Dus pakte ik mijn eigen fiets uit het souterrain. Lichtelijk teleurgesteld fietste Gijs naast me. Ik keek naar hem. Zijn pukkelige wangen waren nog roder dan anders. Het vette slierterige haar was te lang om netjes, en te kort om hip te zijn. Zijn lippen waren altijd vochtig, alsof hij leed aan overtollige speekselvorming. Een zwarte soulbroek met wijde pijpen en gespjes op de heupen en een strak, felgeel tricot truitje met lakplastic vetersluiting was zijn favoriete outfit. Volgens de laatste soulkikkermode. Dat vond ik aantrekkelijk aan hem, zijn verschijning. Van zijn intellect hoefde ik het niet te hebben. Hij was gestopt met de lts om in de groentezaak van zijn vader te gaan werken en had geen enkele andere ambitie of interesse. De boeken die ik verslond, de gedichten die ik schreef, ik hoefde er met hem niet over te beginnen. Hij zou me niet begrijpend aankijken. Ik probeerde het niet eens.

We fietsten in de richting van de stal waar ik de clubhuispaarden altijd verzorgde. Wat valt daar nou te schaatsen?, schoot het door me heen. Maar bij de stal aangekomen trapte Gijs in hetzelfde tempo voort, totdat we bij een brede sloot aankwamen ergens midden in het land. Zo ver voorbij de stal was ik nog nooit geweest. `Zet je fiets daar maar neer,' zei het vriendje en wees op het gammele houten hek van een aangrenzend weiland. Zelf zette hij zijn fiets tegen een boom, die licht over de sloot helde. Gezeten op een kale stronk bond hij zijn Friese doorlopers onder. Ik bleef erbij staan terwijl ik onhandig mijn laarzen uit en mijn kunstschaatsen aan deed. Ons schoeisel verborgen we onder de bosjes langs de slootkant.

Gijs nam mijn hand en trok me het ijs op. Hij ging voorop, hij kende de weg. De eerste sloot was breed genoeg om forse slagen te maken, al had ik zo weinig glijvermogen in mijn ijzers dat ik veel en korte slagen moest maken om vooruit te komen. De winterharde halmen langs de slootkant waren berijpt en een witte donsdeken met hier en daar een bruine vlek en een groen grassprietje bedekte de weilanden. Ik waande mij in een schilderij van Pieter Brueghel. Mijn wangen kleurden sterappelrood en de frisse lucht sneed aangenaam door mijn keel. Op de slootjes die te smal waren voor twee, schaatste ik achter Gijs aan. Waar gingen we helemaal heen? Ik had geen idee waar ik was. De vele korte slagen die ik moest maken met mijn dunne puberbenen begonnen hun tol te eisen. Ik raakte steeds verder achterop.

Bij een groepje knotwilgen stopte Gijs en keek om waar ik bleef. `Zullen we even stoppen?' vroeg hij. Hij ging op de slootkant zitten. Dankbaar knikte ik ja. Maar ik zat nog niet of hij begon me met zijn koude, vochtige mond te kussen. Binnen no time zat mijn halve gezicht onder zijn speeksel. De geur van zijn ademwolkjes kon ik niet thuisbrengen, maar echt aangenaam vond ik hem niet. Bij de eerste de beste adempauze wendde ik mijn gezicht af. Gijs liet zich echter niet afpoeieren. Met zijn intussen onthandschoende handen greep hij onder mijn jas naar de sluiting van mijn zwarte wollen broek. Die wist hij met een hand te ontsluiten. En ook de maillot die ik eronder aan had, trok hij pardoes over mijn smalle heupen naar beneden. Ik voelde hoe de sneeuw mijn billen afkoelde en vervolgens verschroeide. Sneeuwbillen, dacht ik. Geen sneeuwballen maar sneeuwbillen. Voor ik het doorhad duwde Gijs me met mijn rug in de slootkant en kroop hij bovenop me. Met zijn schaatsen diagonaal zette hij zich schrap op het ijs van de sloot. Wat maakte hij rare geluiden, alsof hij pijn had, of heel hard zat te drukken tijdens het poepen. Tegen de binnenkant van mijn linkerdij drukte een warm stomp voorwerp, waar kwam dat nou vandaan? En wat was het? Gijs duwde zijn onderlichaam met ritmische bewegingen tegen mijn ontblote dijen. Dertien was ik en ik had de boekjes `Jongens vragen' en `Meisjes vragen', die wij van mijn ouders hadden gekregen bij wijze van seksuele voorlichting, nog niet gelezen. Toch drong het tot me door dat hier iets gebeurde waarvan ik de gevolgen niet kon overzien.

Ik wrong me onder Gijs vandaan, hees mijn maillot op en ritste mijn soulbroek dicht. Met knikkende knieën begon ik in de richting te schaatsen waar we vandaan waren gekomen. In de verte zag ik een boerderij die ik meende te herkennen als de paardenstal. Zonder omkijken schaatste ik zo snel ik kon, maar op een gegeven moment haalde Gijs me toch in. Zwijgend ging hij voor me rijden en ik volgde hem tot aan onze fietsen. Op de terugweg begon hij over koetjes en kalfjes alsof hij niet zojuist had geprobeerd mijn maagdenvlies te breken. Ik reageerde niet, in gedachten verzonken. Had ik hem zijn gang moeten laten gaan? Wat was er dan eigenlijk gebeurd? Had ik hem moeten slaan? Ik wist het niet.

Een week later maakte ik het uit. Niet zozeer vanwege de sneeuwbillenaffaire. Hij was op zaterdagavond binnengekomen in een pak. Een pak! En een lelijk pak ook nog. Een ouwelijk pak dat niet paste en niet stond. Nee, dát kon toch echt niet.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Tjitske Zuiderbaan (Zwolle, 1955). Chroniqueur gedreven door liefde en aanverwante ellende. Schrijft korte verhalen waarvan zij hoopt dat niet al te veel lezers zich erin zullen herkennen. En toch ook weer wel.