Half twee
leestijd: 3 min

Ik denk dat ik haar een jaar lang niet had gezien. Dat had me volkomen zinloos geleken, aangezien ze me toch niet herkend zou hebben. Haar geest, haar persoonlijkheid, alles verdwenen, er waren alleen angst en daaruit voortvloeiende agressie overgebleven. Helaas voor haar was haar lichaam ijzersterk. Dus vegeteerde ze op de gesloten afdeling van een verpleeghuis. Nu en dan was er een uitspatting van woede naar de verpleging toe, dagelijks de angst dat ze alleen gelaten zou worden en de dagelijkse radeloosheid bij het invallen van het duister.

Toen ik op studiereis was in Tsjechië en Polen was ze gevallen. Het gekke was dat ik tijdens die reis steeds het gevoel gehad had dat ik ieder moment een telefoontje kon krijgen, ondanks het feit dat ik absoluut geen warme band met haar had. Integendeel, er waren momenten geweest dat ik een spuughekel aan haar had. Aan haar verwaandheid, ondanks haar afkomst, aan het feit dat ze nooit met me had willen praten over het feit dat ze me achtergelaten had bij mijn vader. De man waar ze voor vluchtte omdat hij zo gewelddadig was. Hoe kon je je zoon nou bij zo'n man achterlaten? Enerzijds begreep ik wel dat ze in de klem had gezeten, geen keus had gehad, maar dat deed niets af aan mijn gevoelens van in de steek gelaten zijn. Zoals haar jeugd afgenomen was door mijn vader die haar op zeer jonge leeftijd met kleine kinderen had opgezadeld, had zij mij achtergelaten en moest ik van de ene dag op de andere volwassen zijn, want mijn vader dacht betere dingen te doen te hebben dan op zijn zoon te letten. Zoals neuken. Hij dacht altijd aan neuken. Hij was een smeerlap. En nu al jaren dood. Ook met hem viel nooit te praten, hij vond dat hij niets verkeerd had gedaan.

Vlak nadat ik terug was in Nederland kreeg ik het telefoontje van mijn zuster: ma was gevallen en kwam niet meer uit bed. Ze sprak ook niet echt meer. Ik besloot mijn moeder te bezoeken, misschien voor het laatst. Ze was niet bij kennis. Maar ik schrok hevig. Er was niets over van de vrouw die zich altijd zo goed verzorgde en kleedde, ze was mager en haar haar hing in slierten langs haar gezicht. Ik herkende haar nauwelijks, behalve in haar vechtlust. Ze ademde met alle kracht die nog in haar geteisterde lichaam zat, het was wel duidelijk dat ze het niet zomaar zou opgeven. Dat was ook te zien aan haar gebalde vuisten.  Dat was nou mijn moeder: knokken, knokken, knokken. Ook als er niets te knokken viel. Ook als niemand haar te na kwam. Nee, dit kon nog weken duren.

Samen met mijn zuster kwam ik tot de conclusie dat ze leed, hoewel de verpleging dat relativeerde. Toch legden we aan de verpleeghuisarts voor of ze geen morfine kon krijgen, zodat ze niet meer wakker werd. Die ging daar gelukkig in mee. Die zag het lijden ook.

Een aantal dagen later kwam ik weer op bezoek. Daar lag ze in haar gestreepte pyjama, nog te ademen of haar leven ervan af hing. Dat was natuurlijk ook zo. Haar borstkas ging hevig op en neer, maar haar vuisten waren nu ontspannen. Om de zes uur kreeg ze morfine met een slaapmiddel.

Vraag me niet waarom, maar ik wist dat ze die nacht zou sterven. Magisch denken van een tekortgedaan kind? En ze was bang in het donker, bang om alleen te zijn. Ik besloot te blijven. In de loop van de nacht vertelde ik haar dat het goed was, dat ik niet meer boos was. Ik denk niet dat ze me hoorde, het veranderde niets aan haar ademhaling. Ik overdacht haar leven, wie ze geweest was, eveneens een tekortgedaan kind. L'histoire se répète. Hoe onvolwassen ze in emotioneel opzicht geweest was, altijd een veertienjarig meisje gebleven. Hoe ze misbruikt en mishandeld was door mijn vader. En ik had medelijden met haar. Dan eindig je zo: ontdaan van alle waardigheid, van haar persoonlijkheid en trots.

De avond kroop voort en ze kreeg rond twaalf uur nog een injectie. Ik was alleen met mijn moeder, bleef naast haar zitten en hield soms haar hand vast. Vlak na kwart over een begon haar adem steeds vaker te stokken. Maakte ze snurkgeluiden. Ze worstelde, ik zag het. Ze vocht voor iedere ademteug. Dat was nou mijn moeder: knokken ook als het geen zin had. Een paar seconden voor half twee snurkte ze een laatste keer. Haar borst bleef stil. Ik hoorde de kerkklok slaan. Precies om half twee had ik geen moeder meer.

Sindsdien ben ik verdrietig en in de rouw. Kennelijk had ik wel van mijn moeder gehouden.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Lammert Voos (Eenrum, 1962) is dichter en schrijver van fictie en non-fictie. Z'n Groningse drieluik Malterfoske (2018), Canisius (2020) en Gannef (2021) werd met lof overladen door pers en publiek. In 2024 verschijnt de nieuwe roman 'Jericho'.