Het filmpje voor Gijs
leestijd: 8 min

Zoiets gebeurde toch niet echt, en als het wel gebeurde dan was het ver weg. Maar nu kreeg een collega het opeens benauwd, of iemand uit jouw familie. Overal, in ons eigen land, op de afdelingen Intensive Care moesten er bedden bijgeplaatst worden. Verpleegkundigen en artsen draaiden lange diensten, je zag ze met vermoeide gezichten op het journaal, in lange blauwe plastic jassen, en ze hadden plastic schermen voor hun gezicht. Soms hielden ze patiënten kunstmatig in slaap, die lagen op de buik, om hun longen te sparen. Er waren mensen die in hun eentje doodgingen. De intensivist Diederik Gommers trad avond aan avond op in talkshows. Eerst was zijn verschijning vertrouwenwekkend, 'Op de IC's kunnen we best twaalfhonderd mensen aan,' hij glimlachte erbij. Maar later zei Gommers dat het er echt niet meer dan tweeduizend moesten worden en zijn stem klonk hoger dan eerst. Het land ging op slot en het gebeurde hier.

Gijs mocht niet meer bij ons komen logeren. Hij was op zijn twaalfde naar Nieuw Woelwijck verhuisd, een dorpsgemeenschap in Sappemeer, waar vierhonderd verstandelijk gehandicapten op een groot terrein woonden. Sindsdien haalden wij hem eens in de twee weken thuis. Op vrijdagavond reden wij naar Nieuw Woelwijck en aan het einde van de zondagmiddag brachten we hem terug. Op zaterdag kwamen er twee vrijwilligers bij ons aan huis, de een wandelde 's morgens met hem naar de trein en dan reden ze naar een bestemming in Groningen of Friesland waar ze ergens patat of kibbeling aten, de ander bakte 's middags taart, Gijs hield de mixer vast en snoepte van het beslag. Op zondag was hij de hele dag voor ons. Na de koffie ging ik ergens met hem wandelen. Gijs was inmiddels vijfentwintig, als we wandelden neuriede hij vaak en alleen zijn benen leken al wel de een meter negentig van zijn slanke gestalte. Hij had nooit leren praten. Volgens de orthopedagoog was zijn verstandelijke ontwikkeling ergens tussen de twee en drie jaar blijven steken. Al twijfelden wij daar niet aan, voor ons telde dat niet. Gijs was Gijs. Wij mochten Gijs ook niet in Nieuw Woelwijck bezoeken.

'Wat moet Gijs wel gaan denken als wij hem zo lang niet komen halen?' vroeg Pauline. Wij kenden een moeder die elke zondagavond belde met haar zoon, die evenmin spraak had. Ook voor haar was niet duidelijk wat er bleef hangen, maar haar zoon zat rustig op een stoel in de gang, de vertrouwde stem uit de hoorn van de telefoon aan zijn oor was genoeg. Pauline had dat eens bij Gijs beproefd. Hij bleef de telefoon wegduwen, op het laatst trok hij een gezicht of zíj soms achterlijk was. Wij hielden het bij logeren. Gijs bezoeken was evenmin een succes geworden. In het begin reden we nog op z'n verjaardag met de cadeautjes naar Nieuw Woelwijck. We dronken thee en de groepsleiding had met Gijs taart gehaald uit de dorpswinkel. Daarna mochten we blijven eten. We kregen een eigen tafel in de groepsruimte, waar de anderen ook aten. Er was patat met appelmoes, een frikandel en een flesje prik. Op zijn zeventiende verjaardag zaten we nog niet eens zo lang aan tafel, toen Gijs de frieten met drie tegelijk in mijn mond begon te duwen. Zijn blik boorde zich in mijn ogen met de intensiteit van een laserstraal. Schiet op man! Communiceren kon Gijs zonder taal, dat hadden we al lang geleerd (en hoe!). Ik treuzelde, je moest hem niet in alles z'n zin geven, maar hij bleef me frieten voeren en tegelijkertijd mijn ogen laseren. Toen werd Gijs het echt zat, was hij soms niet duidelijk genoeg geweest? Hij trok met geweld aan mijn arm, ik viel half van de stoel, en bleef struikelend maar net overeind. Dit was nieuw.

'Kom Pauline', zei ik. 'Het is klaar voor Gijs. We moeten weg.' We liepen naar de hal voor onze jassen, bedankten de groepsleiding en gaven Gijs een wangetje. Buiten, onderweg naar de auto, zei ik dat dit echt de laatste keer was. 'Zijn verjaardag moet voor Gijs toch een feestje zijn? Dat feestje met ons erbij vieren volgend jaar bij ons thuis in Groningen.' Ik had dat een jaar eerder ook al aan Pauline voorgesteld. Toen had Gijs me voor het eerst aan mijn arm getrokken, weg van de tafel, al kreeg hij me niet van de stoel. Of wilde hij toen nog niet zover gaan?

'Wij horen daar niet,' zei ik. 'Op het werk gedragen wij ons ook anders dan thuis. Het is vast zoiets, Gijs kan dat niet over elkaar heen leggen.' Pauline had het langer willen volhouden. 'Hij moet leren dat wij hem in Nieuw Woelwijck bezoeken. Straks zijn we te oud voor zo'n logeerpartij thuis.' Ik had er schoon genoeg van, Gijs z'n verjaardag vieren deden we daar voorlopig niet meer. En zo oud waren we toch niet? Zestig was tegenwoordig het nieuwe vijftig, Gijs had tijd zat om te wennen voor wij als viriele negentigers in Nieuw Woelwijck op visite zouden komen. Hij ontwikkelde zich nog steeds. Al ging dat met een slakkengang als je het vergeleek met de snelheid waarmee normale baby's tot volwassenen transformeerden, onze oudste was als een komeet bij ons vandaan geschoten, op weg naar zijn eigen baan in het heelal, om daarna af en toe even boven de horizon te verschijnen.

Gijs leefde in een andere dimensie en wij met hem. Nieuw Woelwijck had hem tot onze verbazing 's nachts zindelijk gekregen: op zijn dertiende, een jaar na zijn komst. Wat waren wij in Amstelveen, waar Gijs ter wereld kwam, vaak met hem in de weer, diep in de nacht, de een met Gijs in de badkamer, de ander op de knieën op de vloerbedekking in zijn kamer met een sopje en een batterij handdoeken. 's Morgens maakte Pauline onze oudste klaar voor school, ik kleedde Gijs aan. Hij bleef een luier nodig hebben, en die luiers kregen elke drie maanden een nieuwe opdruk, vernieuwd! Wat een ramp als zo'n luier er weer anders uitzag: Gijs had een preoccupatie met details en patronen, dat fascineerde hem en de herkenning van al die details stelde hem gerust. Oh wee als wij zo'n verandering niet hadden voorzien! Toen Gijs een kleuter werd, nam ik Gijs naakt mee uit de badkamer naar beneden, en kleedde hem aan, in een stoel voor de televisie, terwijl in de videorecorder de Teletubbies, Bob de Bouwer of Sneeuwwitje voor de honderdste keer draaide. Ik hield hem tussen mijn knieën en armen en bovenlijf geklemd, alles wat aan Gijs bewegelijk was bewoog, wriemelende wormen zaten tenminste in een potje, en ik moest in een combinatie van geduld en voortvarendheid op zoek naar het momentum, om in een vloeiende beweging de luier dicht te plakken, Gijs fluks in zijn spijkerbroek te hijsen en de riem dicht te trekken. We stonden op tijd; Pauline moest onze oudste naar school brengen en ik moest naar mijn werk.

Het was intussen begin mei. We belden af en toe met een groepsleider. Ze appten een filmpje: Gijs, een volwassen man van vijfentwintig, die 's morgens joelend uit z'n slaapkamer stuiterde, op weg naar de badkamer; of neuriënd over een bospad op het terrein liep, terwijl hij de hand van zijn begeleider vasthield. 'Gijs heeft nabijheid nodig,' zei de leiding, 'anders verdrinkt hij'. Als Gijs weer eens was verdronken in wat er buiten was gebeurd, rende hij naar de parkeerplaats en sneuvelde er een antenne op een auto. Vaak belde ook een groepsleider Pauline, of ze weer een stel jassen of lakens wilde kopen, Gijs had gescheurd, met zijn tanden zette hij een gat. Gijs bleef Gijs. Gelukkig was hij allang opgehouden om mensen te bijten. Ook beet hij niet meer in zijn eigen arm. 'Fijn dat hij zich zo kan afreageren,' zei de groepsleiding, en wat hielden wij ervan dat ze dat zeiden, want er waren ook kinderen die een helm op moesten hebben, voor als ze tegen een muur beukten. Nieuw Woelwijck stuurde tijdens de pandemie regelmatig brieven aan alle ouders. De leuke dingen gingen gewoon door, zoals de voorstelling van groepsleiders vrijdagavond in het theater met 'Meneer Cactus', of 'Liedjes op de Snikke'. Het publiek zat nu achter de tv in de huiskamers. Misschien was dat zelfs rustiger voor veel bewoners. Wij hadden er alle vertrouwen in, en dat was zwak uitgedrukt. Maar wij misten Gijs. Zou hij ons missen?

Op een zondagmiddag reed ik met Pauline naar Oldenzijl, naar de bollenvelden. Een jaar eerder had ik daar met Gijs gewandeld. We waren toen door Oldenzijl gelopen, langs de middeleeuwse kerk met de grafstenen eromheen. Voorbij het dorp sloegen we linksaf, waar de weg naar de Menkemaborg leidde. In het restaurant bij de borg aten we patat en bitterballen met mosterd. Op de terugweg moest Gijs aan zijn vingers ruiken, hij was gek op mosterd. Nu liep ik daar met Pauline. Er stond een auto in de berm, voor een veld met rode, gele en paarse tulpen. Dat tulpenveld stond in lichterlaaie, het was een explosie van kleur tegen het heldere hemelblauw. In het veld stond een vrouw te lachen naar haar man, die foto's maakte. Het ranke blauwwitte torentje van Uithuizermeeden prijkte aan de einder.

'Hier doen we het', zei ik tegen Pauline. Ik pakte de telefoon, tikte de selfiestand aan, bracht mijn hoofd dicht bij haar en drukte op de videoknop. Eerst nam ik het kerkje van Oldenzijl, gleed over de verdwaalde boerderijen en draaide de telefoon langzaam, tot wij in beeld waren, met daarachter die tulpen. Dat kon Gijs vast plaatsen. Je kon veel over zijn vermogens zeggen, maar hij kon zich oriënteren als de beste en had het geheugen van een olifant.

'Dag Gijs, dag lieve lieve Gijs!' Dat zei ik altijd, als we hem kwamen halen. Ik sprak langzaam en zei twee keer 'lieve', zoals zo vaak. Knuffelen ging niet, dan wrong hij zich los. 'Papa en mama komen Gijs nu niet ophalen. Gijs kan deze keer niet logeren bij papa en mama. Er zijn véél te veel mensen ziek.' Ik was klaar, nu was het Paulines beurt. 'Mama en papa komen Gijs echt weer ophalen. Een ándere keer. Mama en papa houden zoveel van Gijs. Dag lieve Gijs.' Een stem lijkt soms op de gloed die uit een brandende open haard komt.

Thuis stuurden we het filmpje naar een begeleider op Nieuw Woelwijck. Diezelfde avond kregen we twee filmpjes terug. In het eerste filmpje zat Gijs in de huiskamer naast een jonge vrouw met een open en expressief gezicht, zo'n gezicht waar je blij van wordt. Zij haalde demonstratief uit haar spijkerbroek een telefoon tevoorschijn. 'Gijs, moet je nou eens kijken!' Er zat pret in haar stem en iets spannends ook. 'Papa en mama willen iets tegen jou zeggen!' Gijs keek. 'Dag Gijs, dag lieve lieve Gijs,' hoorde ik mezelf in die huiskamer. Er kwam een verlegen lachje om Gijs z'n mond. Toen stond hij op en liep hij weg, naar het andere eind van de huiskamer. Hij deed de handen op zijn oren. Even later liep hij terug, hij moest het nog een keer zien, dat was zijn papa toch. Even later klonk ook de stem van zijn mamma, 'Dag lieve Gijs.' Weer liep hij weg, weer zijn handen op de oren en weer kwam hij terug. Hij duwde de telefoon weg, maar de vrouw liet het scherm nog een keer zien, 'Gijs, jouw mama en papa.' Gijs moest wel kijken en weer weglopen en ondanks die veilige handen op zijn oren, hoorde hij het toch. 'Mama en papa komen Gijs echt weer ophalen. Een ándere keer.' Hij moest blij lachen.

Op het tweede filmpje zat Gijs de hele tijd in zijn zitzak. Hij hing lui achterover, zijn armen in de nek, en hij keek breeduit lachend naar de telefoon. Hij hoefde niet meer weg te lopen. Het was zijn filmpje, met zijn mama en papa.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Ekke Wolters (Zuidwolde, 1953), studeerde in Amsterdam. Woont en werkt in Groningen. Wandelt, tuiniert (groenten), leest. Plezierschrijver.